336
14 MEI 1970
Openbare Bibliotheek niet in het belang is van de gemeente en boven
dien ook niet in het belang van mejuffrouw Kliphuis. Ik moet dan ook
zeggen dat ik, nu de betrokkenen nog alle gelegenheid hebben door
overleg tot een minnelijke oplossing te komen of door middel van een
scheidsgerecht dat als ik goed ben geïnformeerd duidelijk in de organisatie
van de Bibliotheek is ingebouwd een beslissing te bereiken, in dit stadium
geen behoefte heb aan deze interpellatie. Sterker nog, ik zou het onjuist
vinden als er op dit moment een interpellatie zou worden gehouden.
Ik wil mijn standpunt dat ik het houden van een interpellatie in dit
stadium onjuist vind wel nader motiveren. Ik geloof namelijk dat wij
daarmee een precedent zouden scheppen en daarmee moeten wij toch
heel voorzichtig zijn. Ik heb er volledig begrip voor dat in de gewijzigde
organisatorische verhoudingen, ook in het verenigingsleven, er in de toe
komst mogelijk andere spelregels zullen moeten komen wat betreft ver
antwoording, openheid enz. Zolang die spelregels er echter niet zijn
en zolang wij niet zijn overeengekomen hoe het in die gewijzigde om
standigheden wel moet, is het mijns inziens levensgevaarlijk dergelijke
zaken in dit stadium in de raad te bespreken. Wanneer wij hieraan toegeven,
kunnen wij ermee geconfronteerd worden dat wij op elk ogenblik over alle
mogelijke zaken het particuliere verenigingsleven betreffende, moeten
spreken en ik leg er nogmaals de nadruk op dat wij ons, zolang er te
dien aanzien geen duidelijke spelregels bestaan, tegen een dergelijke gang
van zaken moeten beschermen. Bovendien ben ik van mening dat het
voor ieder bestuur van welke vereniging ook een bijna niet te accepteren
zaak zou zijn, wanneer iedereen die daar op een gegeven moment behoefte
aan heeft om welke reden dan ook allerlei zaken aan het oordeel van de
gemeenteraad zou kunnen voorleggen, maar bovenal geloof ik dat het van
belang is voor de leden van de verenigingen wanneer dat niet mogelijk is.
Ik ben er namelijk van overtuigd dat het, wanneer het mogelijk zou zijn
om volkomen ongereglementeerd en zonder afspraken over een te volgen
procedure allerlei zaken door iedereen in de openbaarheid te laten brengen,
voor de besturen van de verenigingen eenvoudig onmogelijk zal zijn te
besturen en richting te geven aan het verenigingsleven. Dan zou het voor
een groot aantal verenigingen en organisaties wel eens heel moeilijk kun
nen worden nog bestuursleden te vinden. Daarom vind ik deze interpellatie
onnodig.
De heer KROON: In mijn fractie is deze zaak wel besproken en ook wij
zijn van mening dat het althans op dit moment zeer zeker niet opportuun
is dat de gemeente raad zich met deze zaak bezighoudt. Ik onderschrijf
volledig het betoog van de heer van Loon. Het moge waar zijn dat de ge
meente met deze stichting bepaalde financiële banden heeft in zeer ver
gaande mate, zoals wij die ook hebben met diverse andere stichtingen
en verenigingen, maar dat behoeft bepaald geen aanleiding voor ons te
zijn om ongevraagd onze bemiddeling te geven. Bovendien is er -- en
dat vind ik het belangrijkste -- in de thans geldende procedure een arbi
trage, een scheidsgerecht ingebouwd, waartoe mejuffrouw Kliphuis zich
als ik goed ben geïnformeerd heeft gewend. De zaak is dus in feite sub
judice en daarom is er mijns inziens op dit moment geen aanleiding
voor de gemeenteraad om zich hiermee te bemoeien. Ik heb er dan ook