a
341
14 MEI 1970
De heer SPANJER: en het ontgaat mij hoe het mogelijk zou zijn wor
alleen over het ontslag te praten en niet tegelijkertijd de gehele biblio- Dat
theekkwestie en het beleid van het bestuur onder de loep te nemen.
De heer MELZER: Ik wil nogmaals met nadruk onderstrepen dat wij,
zoals ook door de heer van Caulil is gesteld, in de raad van de gemeente mo:
Breda alleen over personen spreken in besloten vergadering. geb
eni]
De heer VON SCHMID: Ik heb hier ook een debat meegemaakt over baa
een persoon in een openbare vergadering, dat is nog maar heel kort ge- te c
leden. Dat betrof ook iemand die op een bepaalde manier iïi de belangstelling
was gekomen en toen is er ook geen geheime vergadering geweest. Ik wil 1
daar verder niets over zeggen, maar ik meen dat die zaak juist door de
V.V.D. was aangesneden. 1
ster
De heer VAN DER WERFF: Dat was een politieke zaak!
De heer VON SCHMID: Ja, dat is wel duidelijk geworden! van
Vervolgens heeft mevouw de Bonte mij ervan beschuldigd dat ik deze de 1
zaak om politieke redenen heb aangesneden, maar toevallig interesseer Ver
ik mij voor iemand die in moeilijkheden zit en die als persoon min of R. 1
meer toevallig mijn pad heeft gekruist. Ik geloof dat ik dan als raads- Bijt
lid de plicht heb om op een manier die mij goeddunkt --en waarover
natuurlijk verschil van mening kan bestaan -- voor deze persoon in het
krijt te treden. Natuurlijk is het mogelijk dat mejuffrouw Kliphuis heeft
gedacht bij mij het gehoor te kunnen vinden dat zij zich in deze situatie 1
wenst. is v
Ik wil nog wel opmerken dat het natuurlijk niet gaat om alle ver- mes
enigingen en wat dies meer zij. Hetgeen echter nu bij de bibliotheek ik b
aan de orde is zal ook bij anderen steeds meer een rol gaan spelen. Er volj
is al iets dergelijks aan de hand geweest met een ander stichtingsbestuur "Ve
in de stad -- hoewel de gemeente daar niets mee te maken had -- en zo lati
zijn er nog vele zaken die de aandacht trekken. Wij hadden een goede wet
gelegenheid om daarop geattendeerd te worden. Dat zal nu niet gebeuren is o
en daarom praat ik daar verder maar niet over.
wor
De VOORZITTER: Zover is het nog niet inhs
wor
De heer VON SCHMID: Goed, maar na alles wat ik gehoord heb wed
neem ik dat toch wel aan. late
Het moet mij van het hart dat ik het een merkwaardige redenering van
vind wanneer --en daarmee kom ik terug op de vraagstelling --, als wij,
iemand in moeilijkheden geraakt waarvoor openbare belangstelling stra
bestaat en waarover vragen zijn gesteld, gesteld wordt dat het over personen
gaat en dat daarover niet in het openbaar mag worden gesproken als iemand 1
doorstoot omdat hij met de beantwoording van die gestelde vragen niet te- niet
vreden is. Dat is iets wat enorm veel mensen -- niet alleen raadsleden len.
maar ook anderen -- irriteert, namelijk dat er vragen worden gesteld vou
waarop nauwelijks wordt geantwoord, men krijgt althans niet het antwoord woo
dat men bedoelt. Er wordt ook niet gezegd waarom er zo op geantwoord stat