343
14 MEI 1970
te laten stemmen en geen stemming te kweken, dat is u verboden.
Een wethouder kan zelfs ter plaatse worden geïnterpelleerd en geen enkel
gemeenteraadslid is verplicht zijn vragen vooraf in te dienen, hij is ge
rechtigd die vragen plotseling op hem af te vuren wanneer er iets aan de
hand is dat niet klopt. En hier klopt iets niet.
Ik zal verder heel kort zijn. Er is al eerder door mij een interpellatie
gehouden en toen is er door bepaalde leden op ik zou haast zeggen min
derwaardige wijze achteraf in de krant en op andere manieren gesproken
over stoten onder de gordel mijnerzijds. Dat is niet waar. Bepaalde zaken
zijn toen niet aan de orde gekomen en u weet heel goed dat ik later door
middel van een telegram aan de Koningin mijn bezwaren daar heb ken
baar gemaakt, namelijk dat ik niet aan het woord mocht komen over
zaken die wel degelijk aan de orde hadden moeten worden gesteld.
Wanneer ik dan verder ga over het al of niet mogen interpelleren, vind
ik het toch wel heel hypocriet wanneer ik vandaag in De Stem lees dat
men nu een hearing heeft gehouden over toestanden die ik destijds punt
voor punt naar voren had willen brengen, maar toen mocht ik daar niet
op doorgaan. Nu is dat overgeheveld naar openbare werken, die nu de
uitgifte van woningwetwoningen in handen heeft en van woningen die
eigendom zijn van de gemeente. Er zijn nog meer vragen die ik had
willen stellen en als die niet gesteld mogen worden doet u een groot
onrecht.
In het algemeen zou ik dus willen stellen: interpelleren is het recht
van iedere goede volksvertegenwoordiger en of men het daarmee eens is
of niet doet niet terzake. U moet zich onpartijdig opstellen. Ik heb groot
respect voor Hare Majesteit de Koningin, zolang zij zich ook onpartijdig
boven de partijen stelt. Ik heb groot respect voor elke burgemeester, voor
elke voorzitter van elke raad, wanneer hij zich onpartijdig opstelt, maar
als er vooraf stemming wordt gekweekt bedank ik voor deze interpellatie.
Ik wil u echter wel zeggen dat het dan ook uw eigen schuld is wanneer u
deze verwijten later nogmaals te horen krijgt.
De VOORZITTER: Mijnheer Woestenberg,
De heer WOESTENBERG: Ja, het gaat u persoonlijk aan.' Ik kan hier
namelijk nauwelijks nog het recht op een interpellatie krijgen van de
heren collega-raadsleden, al zou ik nog zo braaf zijn en nog zo mooi
praten en ik ben niet gewend om mooi te praten. De stemming is hier
al bedorven. Wanneer ik zie hoe mijn buurman een interpellatieverzoek
geblokkeerd ziet -- ook al vind ik dat misschien een beetje raar omdat
het om personen gaat -- dan stel ik nogmaals dat een interpellatie mo
gelijk móét zijn. Men zou de interpellant alleen kunnen vragen of hij
zich wil beperken, zeker in het licht van de komende gemeenteraads
verkiezingen, want dat zit er bij sommigen ook nog achter. Als er wat
te interpelleren valt kan ik nog heel lang aan de gang blijven, maar ik
wil mij beperken tot enkele vragen en ik meen dat de heren raadsleden
mij, als zij eerlijk zijn, deze keer die gelegenheid niet mogen onthouden.
Ik geloof dat mijn stem in de afgelopen vier jaar al genoeg geblokkeerd is
en daarom verzoek ik de raad hierover te stemmen.