347 14 MEI 1970 leeft en daarom wil ik u vragen of u op een of andere manier de toe zegging zou kunnen doen dat wij hierover eens kunnen spreken. De heer SMITIk steun gaarne het voorstel van mevrouw de Bonte en wil dit :riog iets specificeren door te vragen of dit wellicht kan ge schieden in een extra raadsvergadering. De heer WOESTENBERG: Is dit niet al de tweede instantie, mijnheer de voorzitter? De VOORZITTER: Inderdaad, dat is zo. De heer WOESTENBERG: Ik meen dat de interpellant dan voorop gaat, maar goed, ik wil wel even ingaan op hetgeen er is gezegd. Allereerst wil ik aan het adres van de heer Spanjer opmerken dat als men alles van tevoren moet zeggen, men zich wel zo mooi kan voorbereiden dat het toch nog wel aardig klinkt, sommige zaken althans. Ten tweede wil ik de heer Melzer zeggen dat het hier dan wel geen Knollendam is, maar het is hier ook geen Melzerdam en dat zal het nooit worden ook. De heer Kroon vervolgens heeft naar mijn mening nooit behoefte aan een interpellatie, het staat immers zo goed altijd gelijk met het college op te trekken en daarom heeft hij er nooit be hoefte aan wanneer het om zaken gaat die gewoon. De heer MELZER: Laten wij het maar eerlijk zeggen; het civic centre.' De heer WOESTENBERG: Ik ben niet bang voor een interruptie, ik ben in die vier jaar wel aan iets gewend.' Mijn rug is breed en zal zo nodig nog breder worden. Ik wil nog wel zeggen dat als de interpellatie geen doorgang kan vinden, wij het woord "democratie" beter achterwege kunnen laten en gewoon kunnen vragen wie zonder meer de meerderheid heeft. Dit is een zaak die hier aan de orde wordt gesteld, maar waar men opzettelijk een verkiezingsstuntje van maakt. Dat is uit de hearing gebleken, dat is ge bleken uit het artikel in de pers en dat blijkt uit het stuk van de V. V. D. Dat noem ik een politieke zaak, want de V.V.D. mocht over een soort gelijke zaak wel een interpellatie houden en die leek in alle opzichten wel een lofzang. Ik wil hier een interpellatie houden die niet direct de persoon van de heer Vermeulen raakt, maar over de toestanden die er heersen. Het lijkt wel of men daar nu pas achter is gekomen, maar ik heb vaak genoeg bemiddeld en getracht te bemiddelen, waarbij ik bij sommige ambtenaren wel eens de vage indruk kreeg dat dat niet mocht, terwijl bij andere gelegenheden werd gezegd dat andere raadsleden dat ook niet doen. Vandaag lees ik in de krant --ik moet die wel noemen, ook al heb ik u wel eens horen zeggen dat dat niet mag, want de pers spreekt wel degelijk een woordje mee -- dat de gemeenteraadsleden nog nooit iets of weinig hebben gedaan en dat zij er nu pas achter zijn gekomen. Dat is een on waarheid, er is hier ooit vermeld dat er geen, althans geen ernstige, woningnood meer zou zijn. Dat is hier gezegd door een wethouder die afscheid heeft genomen en die sprak van alleen nog een "kleine sociale

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 347