348 14 MEI 1970 woningnood". Daar wil ik met nadruk op wijzen, want toen men er geen raad meer mee wist is het overgeheveld naar openbare werken. Wanneer men dan nu een hearing gaat houden noem ik dat een grote politieke klapsigaar, dat kan een kind van tien jaar doorzien. Wanneer ik dan in verband daarmee vragen wil stellen, die eerlijk en oprecht gemeend zijn, vraag ik mij af of wij hier in alle eerlijkheid en open heid zitten zonder politieke bedoelingen, in die zin dat men rustig vragen kan stellen. Men hoeft het niet erger te maken dan het is, want het is al erg genoeg dat die vragen gesteld moeten worden, maar als dat niet kan betreur ik dat ten zeerste en ik meen dat men dat met mij moet betreuren. De VOORZITTER: Ik neem aan dat wij hiermee de discussie over het toestaan van de interpellatie van de heer Woestenberg kunnen afsluiten. Ik heb gehoord dat er bij enkele leden -- waarschijnlijk zelfs bij vele leden -- behoefte bestaat deze zaak in de raad te bespreken. Ik kan u zeggen dat er vanuit deze suggestie vanzelfsprekend een gesprek in het college zal plaats vinden, waarin zal worden bezien of de mogelijkheid daartoe bestaat. Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Mag ik nog een paar woorden zeggen, mijnheer de voorzitter? Het is wel niet volgens de regels, maar ik wil toch nog opmerken dat ik vanmorgen ook in de krant heb gelezen dat klachten die zijn ingediend geen gehoor hebben gevonden. Het is mij al vele malen overkomen dat ik geconfronteerd werd met klachten, die ik heb doorgegeven aan de bevoegde instanties, met name de wethouder en het college. Daarbij is mij altijd gebleken dat daaraan direct of zo spoedig mogelijk iets werd gedaan. De heer WOESTENBERG: Waarom steunt u dan dit interpellatieverzoek niet? U spreekt toch namens de Partij van de Arbeid? Ik heb altijd gedacht dat de Partij van de Arbeid de partij van de arbeiders was, maar nu geloof ik dat het de partij van het kapitaal is.' Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: U begrijpt mij geloof ik verkeerd. Ik stel juist dat aan de klachten die ik heb doorgegeven altijd gehoor is gegeven. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij de discussie nu sluiten. Wij zul len dezelfde procedure volgen als zojuist bij het interpellatieverzoek van de heer von Schmid. De heer WOESTENBERG: Kan het gescheiden aan de orde worden ge steld, mijnheer de voorzitter? Ik heb ook gevraagd de wethouder van cultuur, sport en recreatie te mogen interpelleren, ik zou willen zeggen: de wethouder van algemeen welzijn. De VOORZITTER: Vindt u het goed dat wij het in één keer doen, mijnheer Woestenberg?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 348