370
14 MEI 1970
begrijpen dat niemand, althans vrijwel niemand, gisteravond kon be
oordelen of de klachten die werden geuit wel allemaal precies lOO^o
juist werden voorgesteld.
De VOORZITTER: Komt u tot een vraag, mijnheer van Loon? Wij
zijn namelijk met de rondvraag bezig.
De heer VAN LOON: Ik kom inderdaad tot een vraag, maar ik meen
er goed aan te doen wanneer ik probeer de gevoelens van die vergadering
van gisteravond aan het college over te brengen, ik meen dat dat zeer
belangrijk is.
Een aantal van deze klachten moet mijns inziens wel juist zijn. Eén
ding is mij tijdens die vergadering zeker duidelijk geworden, namelijk
dat er in ieder geval sprake is van een zeer ernstige communicatiestoor
nis tussen de bewoners enerzijds en de bedrijven c. q. de diensten ander
zijds.
Ik meen dat het weinig zinvol zou zijn hier vanavond een aantal
van die klachten bij het college op tafel te leggen. Wij hebben gister
avond gezocht naar de meest efficiënte manier om deze klachten op hun
merites te beoordelen, omdat wij van mening zijn dat alleen dan een
juiste oplossing kan worden gevonden. Wij hebben afgesproken dat wij
met medewerking van de dienst voor Maatschappelijk Werk -- en ik heb
gehoord dat zich vandaag reeds 33 mensen met klachten hebben gemeld --
een inventarisatie van de klachten zullen opstellen. Wij zullen deze
klachten op de kortst mogelijke termijn stuk voor stuk op papier zetten
en onderzoeken, waarna wij al deze klachten afzonderlijk aan het col
lege zullen voorleggen en mogelijk met het college bespreken.
Mijn vraag tenslotte is of wij van het college mogen verwachten dat
het aan de oplossing van deze klachten de grootst mogelijke aandacht
en zorg zal besteden.
De heer VAN DUN: Wanneer iemand aandacht heeft voor het werk
van een ander wordt dat als prettig ervaren. Daarom moet u het prettig
vinden, mijnheer de voorzitter, wanneer ik u vraag hoe het staat met de
beantwoording van de drie vragen over het civic centre die ik het college
heb gesteld, die onderwerp van beraadslaging zouden uitmaken in het col
lege en waarop dit college nog antwoord zou geven.
Mevrouw J3.GER-MIDDELBEEK: Tijdens de algemene beschouwingen
heb ik de aandacht van het college gevraagd voor het idee een gemeente
lijke stichting in het leven te roepen die de verschillende leegstaande en
voor sanering bestemde woningen en gebouwen tot haar beschikking heeft.
Vanuit die gegevens zou men dan kunnen proberen in samenwerking met
elk eventueel particulier initiatief om studerenden, mensen die een
schreeuwend gebrek aan atelierruimte hebben en ook anderen een des
noods tijdelijke woonruimte te verschaffen. Men moet de mensen natuurlijk
niet van het ene krot naar het andere sturen, dat is duidelijk, maar men
moet toch gezamenlijk zien te bereiken dat voornoemde huizen en ge
bouwen bewoonbaar worden gemaakt. Mijns inziens moet en kan hiervoor
een oplossing worden gevonden en ik vraag het college dan ook nogmaals