371
14 MEI 1970
dit idee met de meeste spoed te bekijken en dienovereenkomstig te
handelen. In Groningen blijkt een dergelijke stichting uitstekend te
werken, waarom zou dit in Breda dan niet verwezenlijkt kunnen worden?
Mijn tweede vraag is de volgende. Zou het niet een goed idee zijn op
het Brabantplein de aldaar aanwezige ruimte, die bestemd was voor een
vijver maar die meestal leeg staat, te bestemmen voor de aanleg van
een zandbak? Dit idee stond als tip in De Stem. Ik ben meteen gaan
kijken en ik moet zeggen dat het mij een prachtig idee lijkt, ook al
met het oog op de veiligheid op dit punt.
De heer VAN DER WERFF: Ook ik begin maar met een korte beschouwing.
Gisteren vond op grote schaal in Tilburg hetzelfde plaats wat j. 1. zaterdag
in Breda gebeurde; een deel van de bevolking verhinderde uit zucht tot
demonstreren het openbaar verkeer en vervoer van alle burgers. Een ieder
hebbe de vrijheid om te demonstreren binnen de grenzen van de wette
lijke regels, doch het gaat niet aan vele anderen daarmee ernstige
overlast aan te doen of niet-medestanders op onaangename wijze te
bejegenen. Wil de burgemeester in den vervolge het recht van gebruik
van de openbare weg binnen de grenzen onzer gemeente door alle weg
gebruikers en te allen tijde doen eerbiedigen?
De heer VON SCHMID: Ik zal geen beschouwing houden, maar wel
wil ik mijn vragen met een kort woord toelichten.
Bij een aantal omwonenden van de Teolin-fabriek in Breda is onge
rustheid ontstaan over het opslaan van een hoeveelheid collodiumwol
op het terrein van deze fabriek. De reden daarvan is dat eind mei 1969
een grote brand heeft gewoed, die gevaar opleverde voor de huizen van
de omwonenden. Die brand was het gevolg van zelfontbranding van
collodiumwol, die ook toen op het terrein aanwezig was. Collodium
wol is een zeer explosieve stof, die naar mij is verteld verwant is aan
nitroglycerine, dat voor springstoffen wordt gebruikt.
Na deze gebeurtenis is er een nieuwe opslagplaats in gebruik genomen.
In verband hiermee hebben de naaste omwonenden een aanschrijving
gehad op grond van de hinderwet. Buiten dit alles om constateert een
aantal omwonenden een voortgaande milieuverontreiniging als gevolg
van de werkzaamheden van de Teolin-fabriek, die aanvankelijk aan de
rand van de stad stond maar thans uiteraard midden in de bebouwde kom
haar activiteiten uitbreidt.
Op grond van het voorgaande wil ik het college de volgende vragen
stellen;
1. Is het juist dat de betrokkenen pas werden aangeschreven op grond
van de hinderwet toen de nieuwe opslagplaats al geheel of nagenoeg ge
heel was ingericht, c. q. in gebruik genomen?
2. Zo ja, is het college dan niet van mening dat hier geen sprake is
van een correcte toepassing van de hinderwet?
3. Indien dit het geval is, kan het college dan meedelen waarom de
hinderwet niet juist is toegepast?
4. Indien de hinderwet niet juist is toegepast, is het college dan niet
van mening dat de gevolgde procedure van nul en generlei waarde is?