£/V\ Vrv-Z/^cJixMj^cJLL.^Ovvt: A
11 JUNI 1970
Dames en heren. Ik voel mij verplicht u een aantal feiten met be
trekking tot deze verkiezingen mee te delen. Het zal u duidelijk zijn
dat na de verkiezingen het hoofdstembureau en het centraal stembureau
vergaderen, die moeten vergaderen volgens de kieswet. Dat is binnen
de gestelde termijn gebeurd op 5 juni. Het hoofdstembureau heeft tot
taak het aantal stemmen per kandidaat en per lijst vast te stellen; het
centraal stembureau heeft tot taak de zetels toe te delen en de uitslag vast
te stellen. Tijdens deze zittingen van het hoofdstembureau en het centraal
stembureau zijn-enkele tewar®n-ingekomen, Ik wijs u er verder op dat
het vervolg van de procedure is dat het onderzoek van de geloofsbrieven
moet plaatsvinden door deze raad, die voor 10 augustus moet beslissen
over de toelating. Bij die gelegenheid zal ook beoordeeld moeten worden
of de uitslag van de verkiezingen juist is, dus de beslissing over geschillen
behoort op dat moment plaats te vinden. Wanneer er verschillen worden
geconstateerd, geeft de voorzitter van uw raad daarvan onmiddellijk
bericht aan het centraal stembureau. Daarna is er gelegenheid over de
uitslag van de verkiezingen in beroep te gaan bij het college van gede
puteerde staten en daarna nog bij de Kroon. Ik meen dat het nuttig en
noodzakelijk is u deze feitelijke mededelingen te doen. Ik wil de heer
Woestenberg vragen of hij wenst te spreken over de wenselijkheid van
zijn interpellatie, de noodzaak daarvan zoals hij het wellicht ziet, dus
nog niet over de eventuele vragen.
De heer WOESTENBERG: Ik zou diverse vragen willen stellen, zowel
aan u als aan het college in zijn geheel, om de doodeenvoudige reden
dat er enkele zaken zijn die naar ik aanneem nog wel onderzocht zullen
worden. In de eerste plaats betreft het zaken die niet meer door gemeente
ambtenaren kunnen worden onderzocht en ten tweede zijn er dingen ge
beurd die regelrecht in strijd zijn met de/Kieswet-,- namelijk in de stem
bureaus. Daarom wil ik nu interpelleren over bijkomende zaken -- niet
over strafbare feiten, die komen straks aan de orde namelijk over de
tekortkomingen van de stembureaus. Ik heb die vragen hier voor mij liggen
en verzoek via u de raad mij toestemming te verlenen die vragen te stellen.
De VOORZITTER: Het is inderdaad de bedoeling dat u dat even aan mij
overlaat. Aan de orde is dus nog steeds de vraag of de interpellatie zal
worden gehouden. De heer Woestenberg heeft zijn verzoek toegelicht,
wenst een van de andere leden van de gemeenteraad daar nog iets over
te zeggen? Indien dit niet het geval is en men evenmin stemming wenst
over het interpellatieverzoek, wil ik u voorstellen de interpellatie geen door
gang te doen vinden. Kan men met dit voorstel instemmen? De heer Woes
tenberg tekent aa.n dat hij tegen dit voorstel bedenkingen heeft.
De heer WOESTENBERG: Ik stel vast dat de raad unaniem weigert mij
een interpellatie toe te staan. Ik wil er echter op wijzen dat elk raadslid
niet slechts moreel, maar ook wettelijk verplicht is in te gaan op logische
feiten, op logische overtredingen. Wanneer elk. raadslid meent zijn fractie
te moeten volgen met een hoofdknikje of een gebaar van verstandhouding
is het mij best, maar dat neemt: niet weg dat elk raadslid verplicht is
steun te verlenen aan een eenling die feiten kan aantonen waarmee men
JC cl Vf X i\j,