378 11 JTJNI 1970 dit geweldige industrieterrein, ik denk aan de taken van Breda en West- Brabant op het gebied van het onderwijs, de woningbouw, de bestrijding van lucht- en waterverontreiniging, enz. Dit zijn allemaal belangrijke taken die wij hebben te vervullen. Ik meen dat men zich daarbij moet afvragen in welke verhouding de belangen en de taken van Breda en van het gewest staan tot de risico's. In het stuk staat namelijk ook dat wij risico's lopen, welke risico's ik voor een deel ook terugvind in het schrijven van Democraten '66. Mijns inziens zijn hieraan twee soorten risico's verbonden, die ik niet uit de weg wil gaan. In de eerste plaats is dat een financieel risico. In de brief van D'66 wordt gesproken van 317 miljoen dat inmiddels 600 miljoen is geworden. Dat brengt uiteraard risico's met zich mee, maar wanneer men dit industrie - en havenschap vergelijkt met een groot grondbedrijf -- een vergelijking die niet geheel op gaat, maar die ik toch wil maken - - en men bedenkt dat wij hier te maken hebben met een eerste aanzet, dan geloof ik dat die risico's niet zo verschrikkelijk groot zijn. Als ik goed ben geïnformeerd is er vrij veel animo voor vestiging op dit terrein, waardoor de financiële risico's mijns inziens beperkt zijn. Er zijn ook andere risico's, waarbij ik bijvoorbeeld denk aan de lucht verontreiniging en de waterverontreiniging, het verlies van recreatiegebied en het werkgelegenheidsvraagstuk, kortom het gehele probleem van de welzijnszorg in het gebied van West-Brabant. In het licht van de taak die wij met de aanvaarding van het streekplan voor West-Brabant op ons hebben genomen en de consequenties die daaruit voortvloeien, vragen wij ons af of wij aan de kant mogen blijven staan. Het is duidelijk dat dat niet kan en dat wij actief zullen moeten meewerken aan de totstandkoming, de inrichting en verdere activering van een zo goed mogelijk industrie- en havenschap. Voorwaarde daarvoor is evenwel naar de mening van onze fractie dat wij verzekerd moeten zijn van een goede bestuursvorm en een goede bestuurssamenstelling. Er moet spoedig een duidelijke financiële opzet komen en de begroting moet spoedig worden vastgesteld. Verder moet er een goede begeleiding komen voor de financiële en technische vraagstukken die een dergelijk enorm bedrijf als het industrie- en haven schap met zich brengt. Daarom kunnen wij akkoord gaan met dit voorstel, al hebben wij enige moeite met de ons voorgelegde gemeenschappelijke regeling. Wij zijn namelijk van mening dat de tekst van deze regeling niet of nauwelijks is aangepast aan de huidige opvatting van de democratie. Een van mijn fractiegenoten vertaalde het aldus: "Er ademt een geest uit die niet van deze tijd is. Ik was niet van plan op alle details van de regeling in te gaan en daar om wil ik niet praten over plaatsvervangers. Mogelijk zal een der andere leden van mijn fractie daarover nog het woord voeren. Ik zal niet ingaan op de vraag of er wel of niet een voordracht van twee personen moet komen voor de bezetting van directieplaatsen. Evenmin zal ik spreken over de vraag of er wel of geen adviserende stemmen moeten zijn. De verslaggeving en rapportage kunnen ook in een later stadium aan de orde komen. Ook over het presentiegeld is in onze fractie gesproken, maar ook daar zal ik het verder niet over hebben.Wat naar onze mening wel essentieel is en wat door onze fractie van fundamenteel belang wordt geacht is een democratische wijze van bestuurssamenstelling. In deze tijd, waarin

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 378