383 11 JUNI 1970 blijven, omdat er voldoende vraag is om de investering -- er zijn bedragen genoemd van 400 miljoen -- verantwoord te maken. Ik zie die risico's dan ook niet zo groot. Wel moeten wij ervoor zorgen dat er, wanneer wij hieraan gaan meedoen, een zeer goede financiële begeleiding komt. Ditzelfde geldt op het gebied van bijvoorbeeld de milieu-hygiëne. Wanneer deze zaken ter sprake komen --en die zullen ter sprake moeten komen -- zullen wij daar ock medezeggenschap in moeten hebben. Onze fractie is daarom bereid in principe mee te gaan, maar verzoekt het col lege de toezegging te doen dat het ten aanzien van de gewraakte punten in de concept-overeenkomst zal trachten de nodige veranderingen aan te brengen. De heer VAN BANNING; Het zou mij niet verwonderen als wij vanavond niet verder komen dan het nemen van een principebesluit, waarbij het mogelijk zal zijn de gemeenschappelijke regeling aan een nadere be schouwing te onderwerpen. In dit Verband meen ik dat het wenselijk is nog een enkele opmerking te maken met betrekking tot die gemeenschap pelijke regeling. Allereerst zal ik gaarne met de heer Spanjer vernemen wat er precies wordt verstaan onder "deelnemers" als bedoeld in artikel 2. Ik ben inder daad van mening dat de staten en de gemeenteraden hierin zeggenschap behoren te hebben. In hoofdstuk II wordt vervolgens in artikel 5 sub 2 gesproken over de zittingsduur van de krachtens lid 1 aangewezen leden, die samenvalt met die van respectievelijk de gemeenteraad en provin ciale staten. Ik vermoed dat ook hier wordt bedoeld dat aan het einde van de zittingsperiode van de staten en de gemeenteraad ook de burge.- meesters als voorzitters van de colleges hun zittingsperiode beëindigen. Indien dit inderdaad het geval is zal dat mijns inziens duidelijk moeten blijken uit de redactie. De heer VAN DER WERFF: Bent u voor een gekozen burgemeester? De heer VAN BANNING: Dat is iets heel anders, ik heb het op het ogenblik over deze gemeenschappelijke regeling. Ten aanzien van artikel 17 zou ik willen onderstrepen hetgeen de heer Melzer heeft gezegd. Ik ben namelijk van mening dat het dagelijks bestuur niet uit zes leden dient te bestaan, maar uit tweemaal zes leden, dus twaalf leden. In lid 2 staat dat wanneer een lid verhinderd is, hij zich kan doen vervangen door een plaatsvervanger uit de raad van bestuur. Ik heb sterk de indruk dat de taak van dit dagelijks bestuur bijzonder zwaar zal zijn. Wil men die taak goed kunnen uitvoeren, dan zal men dus voortdurend mee moeten denken en bij moeten zijn. Wanneer de leden van het dagelijks bestuur onder anderen de burgemeesters zijn van de verschillende gemeenten, zal het nogal eens kunnen voorkomen dat zo'n lid verhinderd is aan de besprekingen van het dagelijks bestuur deel te nemen. Het lijkt mij daarom juist wanneer het dagelijks bestuur wordt uitgebreid, omdat daardoor het meepraten wordt vergemakkelijkt daar men volkomen op de hoogte is met al hetgeen in het dagelijks be stuur wordt behandeld, zodat het gemis in geval van verhindering zich niet zo sterk zal doen gevoelen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 383