394
11 JUNI 1970
Ik meen hiermee in grote trekken de vragen te hebben beantwoord,
hoewel ik niet op de woorden van alle sprekers afzonderlijk ben ingegaan.
Wanneer de heer Spanjer spreekt over het recht van begroting en de reke
ning, dan meen ik dat ook hierbijals ik spontaan mijn mening mag
geven, nodig is dat wij een inzicht verkrijgen. De enorme ontwikkeling
die gaande is vereist een snel en slagvaardig beleid. Natuurlijk moet
de openheid vooropstaan, maar ook dient de bestuurssamenstelling zo
danig te zijn dat een antwoord kan worden gegeven op de snelle econo
mische ontwikkelingen die zich kunnen voltrekken, ook in samenhang
met de industrievestiging, waarvoor investeringen nodig zijn die het
geen de gemeenten en de provincie daarin investeren verre overtreffen.
De heer VAN LOON: Ik heb nog slechts een paar opmerkingen, omdat
de behandeling van dit voorstel zich in feite heeft toegespitst op de be
stuurssamenstelling. In eerste instantie heb ik opgemerkt dat de bestuurs
samenstelling zoals die in het concept-reglement is opgenomen voor
mijn fractie niet acceptabel is. U hebt daarop geantwoord, mijnheer de
voorzitter, dat ik mij dan bevind in het redelijk goede gezelschap van
het college. Ik ben daar erg blij mee, want ik vind het een goed college
en in goed gezelschap is het altijd prettig toeven.
Toch is er iets dat ik niet begrijp. Ik meen namelijk dat het college
deze regeling aan de raad heeft voorgesteld en dan moet u toch wel
heel snel van gedachten veranderd zijn.
Een tweede opmerking wil ik maken naar aanleiding van de woorden
van wethouder Broeders. Toen deze begon te vertellen dat er wel degelijk
financiële risico's zijn veronderstelde ik dat hij zijn stokpaardje weer
beklom. Een dezer dagen komt de bestemming van de reserves namelijk
weer aan de orde en voor dat moment dekt hij zich nu alvast in. Ik. ben
buitengewoon gelukkig dat het er uiteindelijk op uitdraaide dat hij vind
dat er regeringsdeelname moet komen.
Tenslotte dan uw conclusie, want daar gaat het in feite om. Ik meen
dat wij duidelijke afspraken met elkaar moeten maken, opdat wij daar
over geen verschil van mening krijgen. Ik zal daarom proberen in mijn
woorden te vertalen wat naar mijn mening uw voorstel was, namelijk,
dat wij vandaag besluiten tot het in beginsel toetreden tot deze gemeen
schappelijke regeling. Daarbij wordt zeer duidelijk gesteld dat zowel
van de zijde van het college als van de zijde van de raad zeer essentiële
bezwaren gerezen zijn op het punt van de bestuurssamenstelling en dat
het deelnemen aan de regeling staat of valt met de tegemoetkoming
aan die bezwaren.
De heer SPANJER: Ik ben verheugd met de mededeling dat de ge
meenteraden inderdaad als deelnemers worden beschouwd en dat u het
met mij eens bent dat die ene maand wel heel erg kort is.
Wat de financiële kant van de zaak betreft ben ik blij dat wethouder
Broeders met mij van mening is dat de gemeenteraden een enorm be
lang hebben bij het vaststellen van de begroting. Uit zijn antwoord meen
ik echter toch te proeven dat hij meent dat ik niet voldoende oog heb
voor de noodzaak van een slagvaardig beleid. Die gedachte is natuurlijk
helemaal niet bij mij opgekomen.