395 11 JUNI 1970 Ik ben bijzonder te spreken over uw opmerking, mijnheer de voor zitter, want dat was de essentie van mijn conclusie, namelijk dat de opmerkingen van de raad van zo groot belang zijn, dat de regeling hiermee staat of valt. Dit betekent dat wij, als wij instemmen met toetreden tot de regeling -- uiteraard met dit reglement als basis toch de moge lijkheid hebben om later, wanneer wij niet helemaal tevreden zijn met de wijzigingen op de belangrijke punten, daarop terug te komen. Ik geloof dat deze mogelijkheid altijd moet blijven bestaan, omdat het mijns inziens al te veel van goed vertrouwen zou getuigen wanneer wij zouden zeggen "wij nemen het maar aan, u probeert maar wat u kunt bereiken en het zal wel goed komen" Verder hebt u opgemerkt dat er wel degelijk overleg is gepleegd met de kleine gemeenten. Ik heb echter het idee dat wij niet hetzelfde tijd stip op het oog hebben. Ik bedoel namelijk de tijd voorafgaande aan de vorming van het industrieschap en ik heb echt de indruk dat er toen niet voldoende overleg met de kleine gemeenten heeft plaatsgevonden. Ik geloof dat er ook op andere punten geen sprake is geweest van volledige openheid. Wellicht is dat een punt waartoe reeds besloten is en dat pleit in het voordeel van deze regeling, namelijk het mijns inziens grote belang dat achter de opmerkingen staat over de bestuurssamenstelling en dergelijke. Wij zijn namelijk bijzonder benauwd dat er onvoldoende rekening zal worden gehouden met. de milieu-hygiëne. Wanneer ik nu weet dat er een afspraak is dat de milieu-hygiëne in het oog zal worden gehouden, dan moet mij van het hart dat ik niet begrijp waarom dat argument niet ook op tafel is gelegd, omdat daarmee een heleboel ongerustheid zou kunnen worden voorkomen. Bovendien zou het ons de mogelijkheid hebben gegeven verdere vragen hierover te stellen, om precies te weten te komen welke afspraken er zijn gemaakt en welke besluiten men op dit gebied heeft genomen. De heer MELZER: Het is mij gebleken dat de grote meerderheid van de raad de artikelen 5 en 17 van het voor ons liggende reglement be schouwt als de hete hangijzers. In wezen gaat men in principe met de regeling akkoord, zij het dat men de artikelen 5 en 17 onaanvaardbaar acht. Ik ben van mening dat het college deze conclusie van de raad duidelijk dient over te nemen en door te geven. Wat het kostenaspect betreft waarover wethouder Broeders heeft ge sproken zou ik willen stellen het oude Nederlandse spreekwoord "De kost gaat voor de baat uit". Wat van belang zou kunnen zijn in verband met de financiële risico's is verbreding van de basis door bijvoorbeeld andere gemeenten mede in dit schap te betrekken. Het aandeel van de regering is mijns inziens reeds aanwezig, omdat Moerdijk in overleg met Den Haag en Den Bosch is aangewezen als vestigingsplaats en de regering de Shell tegemoet is gekomen in de grondkosten. Een verdere deelname zou dezerzijds natuurlijk bijzonder op prijs worden gesteld. Wat het facet van de luchtverontreiniging betreft meen ik dat er een vrij strak contraot is gesloten en ik heb geen redenen om aan te nemen dat de Shell zich hieraan niet zal houden. Het pessimisme van mevrouw de Bonte kan ik dan ook niet delen. Ik weet dat de situatie rond Pernis niet al te fris is, maar mevrouw de Bonte zou kunnen weten dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 395