401 11 JUNI 1970 toevoegen dat de raad ook had kunnen stellen dat hij, onder voorbehoud van wijziging van dit artikel -- het zijn er meer, maar in theorie had het er ook één kunnen zijn de regeling wel aanvaardbaar vindt. Ik zou zelfs de vraag kunnen stellen of men de regeling aanvaardbaar zou vinden wanneer deze. artikelen inderdaad worden gewijzigd in de zin zoals men zich heeft uitgesproken. Ik merk hierbij echter direct op dat er zoveel andere opmerkingen zijn gemaakt, dat het wijs is -- ik heb dat ook in mijn vierde conclusie gesteld -- dit hele geval nu niet aan te nemen, maar opnieuw in de raad te brengen. Ik meen dat thans alles voldoende is besproken en dat er geen enkel misverstand kan bestaan over de besluiten die wij vandaag genomen hebben. Ik stel u daarom voor de behandeling van dit voorstel hiermee voor dit moment af te sluiten. De heer WOESTENBERG: Ik ben tegen dit voorstel, omdat ik geen enkel commentaar heb gehoord op hetgeen ik heb gezegd. Dat schijnt niet meer nodig te zijn. Wat het laatste betreft over het in beginsel nemen van een principebesluit zou ik nog willen zeggen dat als men ergens mee akkoord gaat, dan gaat men akkoord. Dan zit men eraan vast. Men kan er lang en breed over praten, maar aan het allervoornaamste wordt voorbijgegaan, namelijk een soort hinderwet in het groot voor de gehele streek. Of het nu alleen die kleine gemeenten betreft of straks met participatie van Breda, dat is mij om het even, ik had graag zekerheid willen hebben omtrent voorzieningen vooi de afvoer van afvalstoffen die kwalijke ge volgen kunnen hebben voor mens en dier in het gehele gewest. Daarom beroep ik mij op een soort hinderwet in het groot. Ik word nu wel weer gepasseerd, maar daaraan ben ik zo langzamerhand wel gewend. Ik geef er niet meer om. Waar het om gaat is dat ik toch wel graag een antwoord zou willen hebben op mijn vraag of op dit punt goede voorzieningen zijn getroffen, opdat wij voordat wij hieraan gaan deelnemen zeker weten dat er geen hinderlijke stoffen in de lucht of in het water worden afgevoerd en dat er goede voorzieningen zijn getroffen, want het kan wel en wat mij betreft kost het 10 miljard. Als dat niet het geval is wil ik geacht worden te hebben tegengestemd. De VOORZITTER: Dat heb ik begrepen, mijnheer Woestenberg. Ik neem aan dat dit van uw kant een stemverklaring is. Ik wil er nadrukkelijk aan toevoegen dat ik u graag wil beantwoorden, als ik maar precies wist waarop ik zou moeten antwoorden. Ik geloof dat het gebruik van de hinderwet in dezen een probleem is, maar wat de oplossing is voor dat probleem kan ik u op dit moment niet zeggen. Ik meen dat ik voldoende ben ingegaan op de totale problematiek en daar hebt u ook over gesproken. Daar hoort dit zeker bij. De heer WOESTENBERG: Daarom is het ook zeker belangrijk en ik heb daar geen antwoord op gekregen. De VOORZITTER: Ik neem aan dat het duidelijk is welke besluiten wij hebben genomen en stel u voor de discussie over dit punt voor dit moment af te sluiten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 401