423 25 JUNI 1970 trend die zich zal ontwikkelen. Wat dat betreft zou ik graag aan de wethouder de vraag willen stellen in hoeverre hij ons kan zeggen, naast de toezegging die hij heeft gedaan op pagina 3 van het stuk dat wij telkenjare geïnformeerd zullen worden -- ook de heer van Dun heeft daarop reeds gewezen of hieruit voor de gemeente Breda nog veel verdere kosten zullen voortvloeien boven de trendkosten die in feite in het subsidiëntenoverleg, dat wij voor vier jaar sluiten, worden vast gesteld. Ik wil hier nog aan toevoegen dat onze fractie hieraan even zwaar tilt als de K. V. P.zo niet zwaarder, en dat wij her bij deze aange legenheid een bezwaar vinden dat hierdoor de nadere standpuntbepaling en advisering van de beleidsorganen in onze provincie, alsook in onze stad, door de op te richten culturele raden --in het bijzonder geldt dit natuurlijk voor de culturele raad van Breda -- ten aanzien van de begrotingsmogelijkheden voor de toekomst voor een aanzienlijk deel worden vastgelegd. Daar tillen wij bijzonder zwaar aan. Anderzijds zien wij als een positief punt van het blijven optreden van het Brabants Orkest dat het natuurlijk niet alleen de orkestrale uit voeringen zelf zijn, maar toch ook de sfeer die van de in onze provincie woonachtige leden daarvan uitstraalt, ook het kleinere werk dat groepen uit het orkest kunnen uitvoeren. Datzelfde geldt, hoewel wij ons daar over minder zorgen maken dan over het orkest omdat het orkest steeds minder publiek trekt, in andere mate voor het Zuidelijk Toneel. Hoe staat het met de neiging van de leden van dit gezelschap om zich in deze provincie te vestigen? Indertijd heeft het college een paar maal duidelijke, zij het nog voor verbetering vatbare analyses gegeven van de bezoekersaantallen van voorstellingen' hier ter stede, zowel war, toneeluitvoeringen betreft als ten aanzien van concerten, qua aantallen, herkomst -- van binnen of van buiten de gemeente --de wijken, enz. Dit is vanzelfsprekend veel werk, maar toch meen ik dat het van belang is, niet slechts voor het verleden maar ook voor de toekomst, omdat hieruit een onmiskenbare trend te distilleren valt. Kunnen wij nog eens dergelijke analyses op betrekkelijk korte termijn, met name ten aanzien van het afgelopen seizoen, verwachten? De heer MENDES: Ik meen te moeten constateren dat enige culturele deskundigen het slachtoffer zijn van enig gezichtsbedrog. Ik. heb namelijk de indruk dat deze culturele deskundigen van mening zijn dat concerten door het Brabants Orkest en toneelvoorstellingen door het Zuidelijk Toneel alleen door strompelende grijsaards worden bezocht. Mijn ervaring is echter dat zowel de concerten als de toneelvoorstellingen regelmatig door zeer veel jeugdig publiek worden bezocht. Ik herinner mij bij voorbeeld een concert van het Brabants Orkest in Het Turfschip, waarin een symfonie van de Poolse componist Ludoslavski -- een zeer modern werk werd uitgevoerd. In de zaal was een grote groep jongeren aanwezig, die na afloop een staande ovatie brachten aan dirigent en orkest. Ik meen daarom dat de subsidies aan het Brabants Orkest en het Zuide lijk Toneel onder de voorwaarden die daarvoor worden gesteld, alleszins

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 423