427
25 JUNI 1970
duidelijk gebleken toen er enkele jaren geleden ernstige moeilijkheden
waren met Ensemble, zoals een ieder nog heel goed weet, dre toen aan
leiding waren voor deze raad om bij wijze van grote uitzondering de sub
sidie niet voor drie jaar te verlenen maar voorlopig voor een jaar, waar
door men dus weer twee jaar verder kon. Gelukkig kon in 1967 het besluit
worden genomen de zaak weer voor drie jaar voort te zetten omdat in
tussen, dank zij het krachtdadige rngrijpen van het subsidiëntenoverleg,
een totale omzwaai en verbetering plaatsvond bij het Zuidelijk Toneel,
toen nog Ensemble, later genaamd Globe, met een andere directie, een
veel beter programma, enz.
Ik wil daarom met klem bepleiten dit subsidiëntenoverleg in stand te
houden, omdat dit ons kracht geeft, veel meer dan wanneer wij alleen
staan. Verder wil ik nog eens herhalen dat er twee mogelijkheden zijn:
dit voorstel aannemen of het niet aannemen, maar niet een tussenweg
bewandelen die ons naar mijn overtuiging alleen maar in moeilijkheden
brengt en anders niet.
Niet voor niets zijn er door het college in het voorstel enkele "maren"
opgenomen, die door de heer van Dun nog eens extra zijn onderlijnd.
De eerste is dat de raad jaarlijks duidelijk geïnformeerd wordt over de
stand van zaken. Een bijzonder punt in dit geval is daarbij -- de vorige
keer viel het accent veel meer op het Zuidelijk Toneel dan op het Brabants
Orkest, nu is dat andersom en ligt het accent veel meer op het orkest --
dat duidelijk is bepaald dat het college elk jaar in de maand juni de raad
op de hoogte moet stellen van de structurele wijzigingen die in de loop
van het jaar bij het Brabants Orkest aan de orde moeten worden gesteld.
Wanneer ik over structurele wijzigingen spreek denk ik daarbij aan twee
zaken. De eerste is de belangrijke vraag die de heer van Dun aan de orde
heeft gesteld en die ik zelf ook in de afdeling voor culturele zaken heb
aangesneden, namelijk of het niet wenselijk is op korte termijn na te
gaan -- een wens die niet alleen leeft bij de representant van deze ge
meente in het subsidiëntenoverleg, maar ook bij de andere deelnemers
en misschien zelfs bij het provinciaal bestuur -- of de situatie in Neder
land met zoveel orkesten in alle provincies niet een beetje overdadig
wordt. Terecht zou men zich kunnen afvragen of een fusie, niet omwille
van de fusie maar van de efficiency, met andere orkesten niet de moeite
van een ernstige bestudering waard is. Ten tweede heeft een ieder die daarin
geïnteresseerd is zeer onlangs kennis kunnen nemen van het "rode boekje"
van de hand van de muziekdeskundige van het rijk in deze provincie, de
adviseur voor het muziekonderwijs de heer Smeets. Deze heeft in zijn
brochure de vraag aan de orde gesteld of het Brabants Orkest - - hetzelfde
geldt wellicht voor andere orkesten die een provinciaal karakter hebben - -
niet ernstig zou moeten overwegen in te krimpen tot een "romporkest",
waarbij hij een aantal van 48 vaste musici noemt, dat bij speciale uit
voeringen gebruik maakt van het lerarenbestand van conservatoria enz.
Dit is een heel interessante vraag, alleen heeft de heer Smeets in zijn
interessante rapport niet tot uitdrukking gebracht --of misschien ook niet
willen brengen -- wat dan de kosten van het Brabants Orkest zouden zijn.
Ik vind dat men wanneer men met een dergelijk verhaal komt, ook de
plicht heeft daarbij enkele cijfers te vermelden, want waar het in deze
raad in wezen om gaat wanneer er over het: Brabants Orkest of het Zuidelijk