430 25 JUNI 1970 De heet KROON: Ik wil nog even terugkomen op de opmerking van de wethouder als zou ik met mijn uitdrukking dat wi] de gevangenen zijn van het subsidiëntenoverleg mij denigrerend hebben uitgelaten. Hij moet begrijpen dat dit zeer zeker niet mijn bedoeling is. Hij heeft bovendien zelf al gezegd welke kracht er van het subsidiëntenoverleg kan uitgaan, waarbij hij enkele voorbeelden heeft genoemd die ik vol komen onderschrijf. Een van die voorbeelden was de kwestie van de moei lijkheden die wij hebben gehad met Ensemble, waarbij deze raad heeft gezegd het dan voor een jaar te doen. Evenzeer zou men kunnen stellen dat hetgeen nu in Breda gaande is, ook voor de gehele provincie geldt en daar om meen ik dat het mogelijk zou kunnen zijn deze verschuiving in het cultuurpatroon met het subsidiëntenoverleg te bespreken, waardoor wel licht de mogelijkheid ontstaat de subsidie voor een jaar vast te stellen en de zaak dan nog eens rustig te bekijken. Dat neemt echter niet weg dat onze fractie wel akkoord gaat met het voorstel zoals dat nu voor ons ligt. Ik wil uw college dit toch in overweging geven, want die mogelijk heid zit er misschien ook nu al in, juist door de kracht van het subsidiënten overleg. Misschien wil mijn fractiegenoot, die specialist is op cultuurgebied, mijn betoog nog op enkele punten aanvullen. De heer VAN DER WERFF: Ik wil vooropstellen dat onze fractie het bijzonder correct vindt dat het college dit voorstel aan deze raad heeft voorgelegd. Ik wil er namelijk op wijzen dat bij de andere participanten dit alles stilzwijgend verloopt. Ik wil het college graag een compliment maken voor de wijze waarop het een open en ik zou haast zeggen pro gressief beleid voert wat betreft de mogelijkheden die het de raad toont. Uiteraard is er ook een gunstige kant aan het subsidiëntenoverleg, met name de concentratie van het beleid. Een verdergaande concentratie, eventueel in samenwerking met andere provincies --de heer van Dun heeft er in eerste instantie a.1 op gewezen --, acht ik zeker de moeite van het bestuderen waard en ik hoop en verwacht ook dat de wethouder dit in het subsidiëntenoverleg aan de orde zal willen stellen, mede naar aanleiding van uitspraken van de directeur van de schouwburg in Heerlen. Ik meen dat ook op dit punt een relatie met de belangstellingsgraad en eventueel een grotere spreiding geanalyseerd zal moeten worden. Natuurlijk is er ook een bezwaar aan het subsidiëntenoverleg verbon den. De eigen exploitatie en de eigen financiële verantwoordelijkheid van de beide gezelschappen --en derhalve hun beleid -- zijn in feite door het subsidiëntenovaleg geringer geworden en ik acht dat zeker een bezwaar, zoals ik al vaker heb verkondigd. Anderzijds zou ik willen her halen wat ik in eerste instantie heb gezegd, namelijk dat wij onvoldoende zicht hebben op de culturele ontwikkeling in onze provincie in de toekomst. Vandaar ook dat de V.V.D. -fractie zowel het oude als het nieuwe, waar van op dit moment niet kan worden aangetoond dat er onvoldoende geld voor beschikbaar zou zijn, wil handhaven. Ik wil hierbij de kanttekening plaatsen dat wij ons verwant voelen zowel met de uitlatingen van de heer van Dun als met die van de heer Kroon, zij het dat wij wellicht in dezen de compromis tussen beiden vormen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 430