432 25 JUNI 1970 De ene keer was het de financiële situatie, de andere keer zei men dat de gezelschappen ons voor de gek houden, er waren altijd argumenten voor. Het argument dat men nu gebruikt is dat er ook aandacht moet wor den geschonken aan het moderne en experimentele cultuurwezen. Uiter aard ben ik daar ook een groot voorstander van. Ik wil hiermee alleen maar aangeven dat in deze raad altijd geopponeerd is tegen deze subsidies. Verder ben ik het helemaal niet eens met het standpunt van de heer van der Werff over de culturele pendel. Dat lijkt mij meer iets te zijn voor zeer rijke mensen, die dan 's winters in een heel goede auto naar Rotterdam, naar Antwerpen, naar Tilburg of naar Eindhoven kunnen rijden. De heer VAN DER WERFF: En de werkpendel is er dan alleen maar voor de armen? Zo is het niet, mijnheer Mendes.' De heer MENDES: Als de weg 's avonds na afloop van de voorstelling erg glad is, dan zoeken zij een goed hotel op en blijven zij overnachten. Voor de gewone burger van Breda is dat vrijwel onmogelijk, die wil graag in zijn eigen stad naar culturele uitingen gaan De heer MELZER: Er gaan er wel 10. 000 naar het Feijenoordstadion.' De heer MENDES: of die nu romantisch, klassiek of modern zijn. Hij wil die graag in zijn eigen stad beleven. Wethouder GIELEN: Ik heb gemerkt dat ik in eerste instantie heb ver geten iets over de salarissen te zeggen. Daarbij zijn twee zaken aan de orde. In de eerste plaats de gewone trend, daar staat men nu eenmaal voor. Daarnaast is er echter het vraagstuk of de orkestleden niet principieel op een hoger peil moeten worden geplaatst dan op dit moment het geval is. Dat is natuurlijk een belangrijke zaak, maar als wij datgene waar het nu om gaat nu eens op 10% stellen en dat in cijfers uitdrukken dan komt dat neer op een bedrag van ongeveer 200. 000, -- per jaar. Daarvan neemt het rijk 50% voor zijn rekening, dus blijft over 100. 000, -- ongeveer, waarvan de provincie 55. 000, -- draagt, ae subsidiënten 45. 000, -- en f 9000, -- voor rekening komt van de stad Breda. Dat is natuurlijk een heel bedrag, maar zelfs dat is dan niet onoverkomelijk. Ik wijs hierop omdat ik ergens gelezen heb dat deze zaak toch wel erg overtrokken werd. Een tweede punt waarop ik wil wijzen is dat het subsidiëntenoverleg op het ogenblik over drie zaken bezig is met het rijk. De eerste is dat het rijk naast 50% van de salarissen ook 50% van de sociale lasten voor zijn rekening zal nemen. Nu is dat 30%. In de tweede plaats probeert men het rijk de noodzaak te doen erkennen van een uitbreiding van het aantal orkestleden van 72 tot 82, hetgeen betekent dat men voor tien orkestleden zou gaan meedelen in de subsidie. Deze zaken zijn bij het rijk aanhangig gemaakt en wij hopen dat die tot een succesvol einde zullen kunnen worden gebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 432