434
25 JUNI 1970
kant betreur ik het ook dat met of nauwelijks wordt ingegaan op de
essentie van de vraagstelling.
Met betrekking tot de rentebijschrijving worden in het preadvies
weliswaar enkele stellingen gegeven over hoe het college denkt over
het gebruik van de rente van de reserves en welke bestemming daaraan
moet worden gegeven, maar toch ben ik van mening dat deze stellingen
te veel en dikwijls ongemotiveerd, althans niet voldoende gemotiveerd,
worden gebruikt als motivering voor het standpunt van het college. Boven
dien is naar mijn mening het uitgangspunt van de nota niet helemaal
j uist in het licht van de probleemstelling zoals ik die de laatste jaren
tijdens de algemene beschouwingen over de reserves en de rente van de
reserves naar voren heb gebracht.
Waar gaat het namelijk om? Het gaat in de eerste plaats niet om de
aanwending -- ook niet gedeeltelijk -- van de reserves. Het gaat ook
niet om het ongelimiteerd aanwenden van de rente van de reserves ten
bate van de gewone rekening, zelfs niet om het gelimiteerd aanwenden
daarvan ten bate van de gewone rekening. Waar het mij om gaat is de
vraag of niet een gedeelte van de rente van dè reserves werkélijk ter beschikking
kan komen om op korte termijn noodzakelijke en urgente voorzieningen,
waarvoor in het kader van de gewone middelen geen ruimte aanwezig is,
te kunnen treffen. Daarvoor dienen wij te kunnen beschikken --en als
daartoe aanleiding bestaat ook inderdaad te beschikken -- over de bij
geschreven rente van de reserves. Dit uitgangspunt komt mijns inziens in
het stuk niet voldoende tot uiting.
Ik heb wel eens gesproken over een "grote schoonmaak" die ik in de
nota tegenkom. Ik zal daar vanavond niet diep op ingaan. De karak
teristiek van het stuk is dat een duidelijk inzicht wordt gegeven in de
stand van de reserves en de jaarlijkse bijschrijving van de rente, hetgeen
ik op zichzelf al waardevol acht, omdat wij daardoor met enige kennis
van zaken over deze reserves kunnen praten.
In het bedrijfsleven reserveert men pas wanneer men winst heeft ge
maakt. De overheid heeft niet de bedoeling winst te maken, zodat men
er moeilijk van uit kan gaan dat de overheid slechts uit de winst zou
mogen reserveren. Reserveren is vanzelfsprekend noodzakelijk, maar het
gaat mij bepaald te ver als men steeds opnieuw een aantal argumenten
blijft aandragen om de reserves vrijwel ongelimiteerd op te voeren voor
voorzieningen die weliswaar in de toekomst moeten plaatsvinden, maar
waarvan op dit moment nog in het geheel niet vaststaat wie en in welke
mate die zullen moeten betalen. Ik vind het ook niet juist dat men coüte
que coöte doorreserveert door middel van jaarlijkse rentebijschrijvingen,
zonder in meer of mindere mate rekening te houden met de mogelijkheden
binnen de begroting en de hoogte van het bedrag van de reserves. Deze
methode zou betekenen dat naarmate het bedrag van de reserves hoger
wordt -- ervan uitgaande dat die reserves dus blijkbaar niet behoeven
te worden gebruikt of althans niet worden gebruikt --, de jaarlijkse rente
last door de rentebijschrijving op de gewone rekening ieder jaar hoger
wordt, terwijl aan de reserves blijkbaar geen of nauwelijks behoefte
bestaat.