445 25 JUNI 1970 ingewikkeld en daarom wil ik nu geen formuleringen gebruiken die achter af dan misschien toch weer gecorrigeerd zouden moeten worden. De heer van Banning stelt kritisch vast --en naar mijn mening wel terecht -- dat de ontstaa as grond van de reserve sanering binnenstad niet meer is te achterhalen. Ik. moet bekennen dat ik zelf enige schuld heb aan deze formulering. Wij hebben namelijk nagegaan waar deze post van ruim 385. 900, -- vandaan komt. Op een gegeven moment is echter de gehele administratie veranderd en toen heb ik gezegd dar als er nog veel langer gezocht zou moeten worden in oude dossiers, men het maar moest laten. Wat ook de ontstaansgrond van deze post is geweest, op het ogenblik is die er en laten wij die nu maar toevoegen aan de algemene reserve. Dit is dus gebeurd nadat wij de enorme hoeveelheid werk hadden gesteld tegenover het nut dat daarmee zou zijn gediend. Nu is mij uit mijn aantekeningen niet helemaal duidelijk of de heer van Banning heeft gesproken over post 2a, de reserve rentenadeel of over een andere post die ook wordt toegevoegd aan de algemene reserve en waarop hij eventueel in verband met de woningsituatie wil terugkomen. De heer VAN BANNING; Mag ik dit even toelichten? Het gaat om twee posten: de reserve rentenadeel 142/162 woningen en de post dubieuze debi teuren, die in totaal een bedrag belopen van 568. 000, Volgens het voorstel zouden die worden toegevoegd aan de risicoreserve. Als de wet houder niet precies weet hoe groot die risicoreserve moet zijn zou ik hem willen voorstellen die posten even buiten beschouwing te laten en daar niet aan toe te voegen. Dat was de strekking van mijn opmerking. Wethouder BROEDERS: De heer van Banning weet niet hoe hoog het plafond zou moeten zijn. Daar is een aantal bepalingen voor, maar die zal ik nu niet formuleren, omdat ik ze echt niet uit mijn hoofd kan pro duceren. Ik kan wel zeggen dat tegenover de reserve rentenadeel in de algemene dienst een negatieve reserve heeft gestaan bij het woningbe drijf zelf. Ik meen dan ook dat het logisch is dat men wanneer men de een opheft, de andere ook opheft, waarmee men in deze zaak een parallelisatie teweegbrengt. Er is namelijk een afspraak dat wij zouden proberen van de minister gedaan te krijgen dat er op een hoger renteniveau mag worden ge werkt. Daarom is in de reserve woningbedrijf dat nadeel opgenomen, waar tegenover het voordeel zou worden opgenomen in de algemene reserve, om niet voor een onverwacht risico te komen staan. Wij hadden wel gehoopt dat dat risico helemaal zou wegvallen, maar dat is niet gebeurd. De mededeling aan de raadsafdeling en de raad beschouw ik als een essentieel gegeven en ik hoop dat --in het kader van de begroting hebben wij daarover met de afdeling overleg gepleegd -- wat de veranderingen in deze zaak betreft ook de rubricering zodanig kan worden aangehouden dat men systematisch op dit stuk kan voortbouwen. Ook de heer Mendes heeft zich na het zeer vermoeiende afdelingsonder- zoek dat wij samen hebben uitgevoerd beperkt tot de hoofdzaken van dit stuk en zijn instemming met de voorstellen betuigd, zij het dat ook hij meent dat bij urgente en absoluut noodzakelijke zaken voorzieningen moeten kunnen worden getroffen. Ik meen dat ik op deze opmerking al

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 445