458
25 JUNI 1970
Nu stelt de heer Barij dat die 2500, -- nergens anders vandaan kun
nen komen. Ik heb na de vergadering van november de reclasserings-
verenigingen ruimschoots in de gelegenheid gesteld hun beweringen waar
te maken, maar ik heb geen enkel deugdelijk cijfer ontvangen. Toegegeven,
ik heb een papiertje met cijfers gekregen, maar als ik die cijfers ga bestude
ren kom ik er niet uit, wanneer ik bijvoorbeeld de cijfers van verschillende
jaren naast elkaar leg. In de stukken heeft men kunnen zien dat het rijk
10van de totale loonsom bijdraagt in de apparaatskosten. Ik heb dus
gevraagd hoe groot die loonsom is, maar niemand kon mij daar een ant
woord op geven. Wel kon men zeggen hoeveel mensen er in dienst waren.
Wanneer wij de totale loonsom voor die mensen schatten op 200. 000,
dan is 10daarvan 20. 000, Wanneer ik echtet de exploitatiebegrotingen
van de laatste jaren naast elkaar leg, dan zie ik bedragen van 1700, --,
het jaar daarop 8000, daarna 4000, hetgeen dus nooit in over
eenstemming kan zijn met 10% van de loonsom. Dan begin ik te twijfelen,
omdat mij cijfers zijn voorgelegd waarmee ik niet kan werken. Die 10%
wordt uitgekeerd aan de landelijke vereniging en die past zelf ook weer
een verdeelsleutel toe, dat is de 40% waarvan de heer Barij heeft ge
sproken. Dit betekent echter dat het beleid in feite in Amsterdam wordt
bepaald door de landelijke vereniging. Die maakt uit hoeveel geld er naar
de plaatselijke afdelingen gaat.
De heer BARIJ: In Den Bosch.'
Wethouder DE RAAFF: Ik geloof niet dat de landelijke reclasserings-
vereniging in Den Bosch is gevestigd, maar of het nu Den Bosch is of
Amsterdam, dat blijft natuurlijk hetzelfde. Het is de landelijke over
koepelende reclasseringsvereniging die uitmaakt welke bedragen er naar
de afdelingen gaan en wanneer die daarmee niet kunnen rondkomen, zou
de gemeente moeten bijspringen. Ik weet echter niet welke verdeelsleutel
de landelijke vereniging toepast en het gaat mij bepaald te ver ons subsi
diebeleid afhankelijk te laten zijn van landelijke verenigingen.
Iets anders zou zijn wanneer men, als wij onze subsidie stoppen, op
een ander niveau zou moeten vechten voor verhoging van de subsidie,
maar ik beschik niet over keiharde cijfers die aantonen dat. de gemeen
telijke subsidie nodig is en dat is de reden geweest dat wij hebben besloten
geen bijdrage meer te verlenen. Zolang men ons niet kan voorrekenen
dat die subsidie noodzakelijk is, blijven wij die bijdrage zien als een
sympathie-bijdrage.
De VOORZITTER: Geldt dit ook voor het voorstel onder punt 18?
Wethouder DE RAAFF: Ja.
Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Ik geloof dat de wethouder toch
twee dingen door elkaar haalt. Ten aanzien van punt 17 heb ik gesteld
dat, als hetgeen de wethouder in de afdeling heeft meegedeeld juist is,
die 2500, -- van de landelijke stichting komen wanneer de gemeente
de plaatselijke afdeling niet meer subsidieert. Wij hebben daarover echter
geen zekerheid en de wethouder heeft ons die zekerheid ook nu niet kunnen