468
25 JUNI 1970
daarmee direct te maken heeft in dit rijtje zo'n grote plaats inneemt.
Het is bijna zeker te voorspellen dat dit punt als eerste aan de orde
komt. Het moet mij van het hait dat -- en daarmee vertolk ik mijn
persoonlijke mening --ik wat dit betreft enigszins ongerust ben. Het
punt is namelijk dat de huidige feezoldigingsregeling blijkbaar bezwaren
ontmoet. Akkoord, maar wanneer onderaan gesproken wordt over strakke
schalen die soms tot verstarring leiden, vrees ik dat. zal worden aangestuurd
op meer differentiatiemogelijkheden, uiteraard met kleine onderlinge
verschillen. Om iets dergelijks mogelijk te maken zal er echter eerst
klaarheid moeten komen over de inhoud van een functie, de eisen die
daaraan moeten worden gesteld, enz.kortom dat onderzoek dat juist
onderaan op pagina 15 wordt genoemd. Persoonlijk heb ik de indruk dat
een vergaande differentiatie in de bezoldiging gemakkelijk in conflict
kan komen met de richting waarin het type werknemer zich ontwikkelt,
waarbij ik speciaal het oog heb op de passage waarin wordt gesproken
over de complexe mens, welke vele beweegredenen heeft die in de tijd
evolueren. Ik zou graag zien da.t hieraan bijzonder veel aandacht wordt,
besteed.
De heer VON SCHMID: Er is al heel veel over gezegd en ook ik van
mijn kant wil stellen dat ik het een knappe nota vind. Verder sluit ik
mij aan bij de mensen die hebben gezegd dat de nota hier en daar zelfs
te knap is, want niet alleen zal een aantal mensen veel moeite hebben
precies dat eruit te halen wat de essentie is, maar ook is er mijns inziens
een te groot verschil tussen de theorie, die in deze nota wordt uiteen
gezet, en de praktijk van het dagelijkse werk in een ambtelijk apparaat.
Ik neem aan dar deze nota ten doel heeft --en dat dit dus ook is door
gesproken --in deze nieuwe tijd met alle complexe verschijningen, met
alle veranderingen en met die geheel nieuwe visie op het werk en de
doelmatigheid, enz.de weg aan te geven om nieuwe vormen te schep
pen in het gemeentelijke apparaat.
Ik ben het er volkomen mee eens dat in zo'n nota, die als basis voor
de gedachtenwisseling geldt, niet direct allerlei concrete oplossingen
kunnen worden gegeven, maar één ding -- daar is zojuist ook al iets
over gezegd, maar mijn conclusie is een andere dan van de vorige
spreker -- heeft mij het meest teleurgesteld, namelijk dat men het niet.
nodig vindt een aparte personeelsdienst in te stellen. Ik meen dat men,
wanneer men er van uit gaat dat met de nota ernst moet worden gemaakt
en dat er dus sprake moet zijn van inspraak en allerlei andere nieuwig
heden --al zijn wij het er allemaal over eens dat die heel moeilijk te
realiseren zijn --, in het gemeentelijk apparaat over een orgaan moet
kunnen beschikken dat voldoende gezag heeft om die nieuwe wegen te gaan
bewandelen. Ik kan dit niet zonder meer aantonen, maar ik ben er van
overtuigd dat de afdeling personeelszaken die is ingebouwd in de secretarie
en waarboven de wethouder van personeelszaken staat, niet voldoende
gezag zal hebben om alle dingen die in deze nota zijn aangesneden ook
werkelijk door te voeren. Ik meen dat deze zaak niet voldoende gewicht
heeft en dat het voor de wethouder van personeelszaken daardoor ondoenlijk
zal zijn waar te maken wat er in de nota staat. Wij behoeven nu niet te