472
25 JUNI 1970
Vervolgens het dienstbetoon. Ik meen dat uit de hele toon van de
nota wel blijkt dat wij proberen de mensen er van te overtuigen dat
wij dienstbaar moeten zijn aan het publiek, zij het natuurlijk onder
bepaalde voorwaarden. Wat ik bedoel is dat de overheid het publiek moet
dienen, maai anderzijds zal er ook openheid moeten zijn van het publiek
tegenover de overheid. Het ambtelijk apparaat moet leren luisteren,
zegt de heer Kramer. Dat zal het inderdaad, maar ik geloof dat langzamerr
hand in de ambtelijke sector die met het publiek te maken heeft dit besef
duidelijk aan het groeien is, zo het al niet aanwezig is. Wij hebben echter
te maken met mensen en er zijn heel wat mensen in gemeentelijke dienst.
De zaak van het dienstbetoon aan het publiek moet dus gewoon geïndoc
trineerd worden. De heer Kramer heeft ook het rapport-Biesheuvel nog
genoemd, maar ik geloof dat wij daar op dit moment weinig over kunnen
zeggen. Wat de personeelsfunctionarissen betreft heb ik al gezegd dat
die er al zijn. Deze moeten overleg plegen met de afdeling personeels
zaken. Er zijn geen botsingen en wij hopen die ook te voorkomen. Wij
moeten het personeelsbeleid in de gemeente integreren en daarvoor moeten
wij de juiste medewerkers zien te vinden. Wij beschouwen de personeels
functionaris bij een dienst als een "aanhangsel'" van de directeur op het
terrein waatop die directeur niet deskundig kan zijn, want in wezen is
de directeur natuurlijk in de allereerste plaats verantwoordelijk voor het
personeelsbeleid. Er moeten centraal regels voor worden gesteld, maar die
moeten daar worden uitgevoerd. Daarom hebben wij de diverse directeuren
daaibij steun verleend en voor zo ver het nodig is zal dat nog meer gebeuren.
De diensten die met over een dergelijke personeelsfunctionaris beschikken
krijgen deze steun van de centrale afdeling personeelszaken.
Vrijwel alle sprekers hebben gezegd dat de nota weinig leesbaar is.
Men moet natuurlijk niet vergeten dat de mensen die in de personeels-
sector werkzaam zijn te maken hebben met allerlei theorieën die zij
zich langzamerhand eigen maken en waardoor zij een soort vakjargon
gaan spreken. Ik heb in het georganiseerd overleg herhaalde malen gepro
beerd deze zaken in zo normaal mogelijk Nederlands te krijgen, maar dit
blijkt bijzonder moeilijk te zijn voor de mensen die helemaal geverseerd
zijn in deze materie.
De heei Melzer heeft gezegd de wethouder een verwijt te moeten maken
over het feit dat de raad niet of zo laat is voorgelicht. Wij hebben een
lange weg afgelegd, er is enorm veel overleg gepleegd en het georgani
seerd overleg is nu eenmaal het orgaan waarin dit overleg moet worden
gepleegd. De nota is nu aan de raad aangeboden en naar ik meen toch
nog wel te rechter tijd, zodat men nog tijd had om deze zaak te bestu
deren. Wat voor toelichting zouden wij nu nog meer kunnen geven?
Ik meen dat men nu gelegenheid heeft om vragen te stellen en verder
is het ook niet gebruikelijk aan een dergelijke nota een informele raads
vergadering te wijden. Dat is met de cultuurnota en de jeugdnota ook
niet gebeurd.
De heer Melzer heeft ook enkele opmerkingen gemaakt met betrek
king tot bladzijde 16, waar een programma staat dat nog uitgevoerd
moet worden. Hij ziet met belangstelling de herziening van de bezol
digingsverordening tegemoet, waarvan de opzet een flexibeler bezoldigings-
beleid mogelijk moet maken. De heer Spanjer waarschuwt voor te veel