481. 25 JUNI 1970. Ik heb ook gehoord van mensen die vonden dat zij niet voldoende waren voorgelicht. Dat kan waar zijn, maar het is mij niet bekend. Ik heb mijn kennis uit de afdeling voor openbare werken. Wanneer nu blijkt dat de burgerij beter geïnformeerd wil worden over een zo belang rijk plan, dan kan ik mij dat heel goed voorstellen. Ik vind het alleen moeilijk om terug te komen op een besluit dat wij in de afdeling voor openbare werken hebben genomen. Ik wil gaarne de aandacht vragen van het college voor de informatie van de burgerij, maar ik geloof dat wij op dit moment alleen besluiten de overeenkomst aan te gaan. Wethouder GIELEN: Ik meen dat ik na hetgeen de heer Van Caulil heeft gezegd heel kort kan zijn. Men kan deze overeenkomst natuurlijk niet zien buiten het kader van de tekeningen die ter visie hebben ge legen. Men kan niet stellen dat er een overeenkomst is en verder niets, want deze overeenkomst houdt natuurlijk onmiddellijk verband met de tekeningen die men heeft gezien. Dit neemt niet weg dat dit niet de eindfase behoeft te zijn, want in de overeenkomst staat wel degelijk ook een bepaling dat in onderling overleg nog wijzigingen kunnen wor den aangebracht. Wanneer wij zouden kunnen realiseren waarover in deze raad is ge sproken, namelijk dat ook het publiek hierbij nader zou kunnen wor den betrokken - ik kan dit niet toezeggen maar ik wil het wel graag met het college bepraten om eventueel de mogelijkheid daartoe te scheppen - en wanneer daaruit gezonde initiatieven naar voren zouden komen die beter passen in het geheel, dan is het altijd mogelijk met de N. S. over deze dingen te praten en tot overeenstemming te komen. Dat is in artikel 3 van de overeenkomst ook duidelijk aangegeven. Men gaat hier echter bepaald geen overeenkomst aan waaraan niets ten grond slag ligt. Wanneer ik dat zou antwoorden zou ik onjuiste voorlichting verschaffen. De heer VON SCHMID: Uit de woorden van de wethouder blijkt dui delijk dat er met het aannemen van dit voorstel een heleboel gebeurt, hoewel er eventueel nog iets aan kan worden gedaan. Ik wil echter met nadruk vaststellen dat ik het bijzonder jammer vind dat men hier weer een kans voorbij heeft laten gaan om aan een gerechtvaardigde wens van het publiek tegemoet te komen. Ik zal uiteraard niet tegen dit voorstel stemmen, daarvoor is het veel te belangrijk, maar ik vind het bijzonder jammer dat de mensen niet in de gelegenheid zijn ge steld hier vooraf kennis van te nemen. Wethouder GIELEN: Ik kan mij dit wel voorstellen, maar aan de andere kant moet ik toch ook stellen dat in de loop der tijd enorm veel over deze zaak is gepubliceerd door de plaatselijke pers en op andere wijze. Ik wil hiermee niets afdoen aan de opmerking van de heer Von Schmid, maar ik meen dit er toch aan te moeten toevoegen. Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 481