25 JUNI 1970.
482.
25. HERZIENING VAN HET NIET-GELDELIJK RENDABEL INVESTERINGS
PLAN 1969-1973.
De VOORZITTER: Eerst even een algemene opmerking vooraf. Het
is nu tien voor twaalf, dus wij gaan de nacht al in. Ik wil u dan ook
vragen de discussies zoveel mogelijk te bekorten.
De heer VAN BANNING: Ik zit in een bijzonder moeilijk parket,
want, ik heb mijn linkerbuurman horen zeggen; "Als er iemand over durft
te praten sla ik hem dood.'" Na uw opmerking, mijnheer de voorzitter,
durf ik nu nauwelijks nog een mond open te doen.' Ik zal het toch maar
riskeren, want ik geloof dat ik toch nog wel een kans heb dat ik de vol
gende dag haal.
Ik wil een opmerking maken met betrekking tot de openbare werken,
maar als het erg bezwaarlijk is daarop nu te antwoorden en ook ter wil
le van de tijd ga ik ermee akkoord wanneer ik op een later tijdstip daar
over uitvoerig wordt ingelicht. Te zijner tijd zal ik er dan op terugko
men, vooral omdat ik aanneem dat een bepaalde wethouder die met het
financiële aspect nogal veel te maken heeft, daarover ook zal willen
meepraten.
Het gaat dus om de openbare werken. Er resteren nog zes maanden
om een groot deel van de werkzaamheden uit te voeren. Verwacht het
college dat de uit te besteden werken, zowel voor het toe te voegen
volume 1969 als voor het nog beschikbare volume 1970, tijdig kunnen
worden aanbesteed en denkt men bovendien de voor de uitvoering beno
digde geldmiddelen en goedkeuring te verkrijgen? Natuurlijk moet het
college met het antwoord op deze vraag niet wachten tot de begroting,
omdat het dan wel erg moeilijk wordt. Indien deze vraag ontkennend
wordt beantwoord, wat denkt het college dan in 1970 globaal nog te
kunnen realiseren?
Verder zal ik graag nog iets meer horen over de argumenten, naast
het creëren van de ruimte op het budget. Het niet overhevelen naar het
budget voor 1970 betekent immers dat er ruimte komt in dat budget.
Oorspronkelijk is namelijk uitgegaan van de realisering van deze investe
ringen in 1969. Derhalve is voor het boekjaar 1970 met rente en afschrij
ving rekening gehouden.
Een andere vraag die ik het college ter overweging wil voorleggen
is of nu reeds bij het samenstellen van de begroting voor 1971 wat ren
te en aflossing betreft wordt uitgegaan van de gedachte dat het volume
voor 1969 en 1970 zal zijn gebruikt.
Op bladzijde 2 van het raadsstuk staat dat een bedrag van 198. 000,
zal worden doorgeschoven naar de post onvoorzien. Dit bedrag dient ter
dekking van volumeoverschrijdingen van 1969, als aangegeven in punt
2 van bijlage III. Naar mijn mening had dit bedrag ook in de kolom
men 6 en 9 op pagina 18 van bijlage II moeten worden verwerkt.
Tot slot het kasteel Bouvigne. Enkele jaren geleden nog werd er
alarmerend geschreven over de fundering van het kasteel. Zou het col
lege nu kunnen meedelen of reeds voorzieningen zijn getroffen en zo
neen, hoe valt het dan te rijmen met het feit dat over 1969 nog een