25 JUNI 1970.
498
schijnlijk wel in orde zijn, maar ik zou bijzonder graag zien dar eens
werd onderzocht hoe het in de praktijk gaat, omdat men daar allerlei
geruchten en klachten over hoort. Ik zal die hier niet in het openbaar
naar voren brengen, want die zijn natuurlijk niet zonder meer te be
wijzen. Onder de mensen die ei mee te maken hebben leeit echter
sterk de gedachte dat het niet klopt. Het woningbedrijf heeft er trou
wens gewoon recht op dat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld, op
dat men kan zeggen dat het wel klopt en wanneer het niet klopt is het
natuurlijk helemaal noodzakelijk dat er iets wordt gedaan.
Er zou nog een heleboel over dit voorstel kunnen worden gezegd,
zoals ook in Fidelis is gebeurd, o. a. door een architect die daar aan
wezig was, maar dat zou ons op dit late uur te ver voeren. Een punt
waarop ik nog even wil terugkomen is de opmerking dat dit een eerste
aanzet is. Het is mij bekend dat er over een maand weer een bijeen
komst zal worden gehouden met die mensen, waarbij dan ook weer
raadsleden aanwezig zullen zijn. Verder heb ik nog horen spreken over
een commissie. Die ken ik nog niet, maar daarover zullen wij dan nog
wel iets horen. In ieder geval zal er weer een bijeenkomst worden ge
houden, waarop weer vele vragen zullen worden gesteld en waar weer
vele emoties zullen loskomen. Dan zal men willen weten wat er ver
der gaat gebeuren. Misschien zal er dan weer een maatregel worden
genomen om twintig of dertig huizen op te knappen. Ik vraag mij ech
ter af of er niet een besluit zal moeten worden genomen - het zal waar
schijnlijk niet gebeuren, maar ik wil er toch voor pleiten - om deze
zaak definitief aan te pakken. Wij kennen de huizen, wij weten wel
ke het zijn, dit is een noodsituatie, waarvoor veel meer geld beschik
baar moet worden gesteld dan nu gebeurt. Daarmee kom ik aan de
vraag die aan het begin van de avond eigenlijk al in de lucht hing,
namelijk of men in dit speciale geval, in deze noodsituatie bereid is
- daarmee bedoel ik niet alleen het college, maar de gehele raad -
de rente van de reserves aan te spreken om dit probleem voor 1975 en
als het kan nog eerder uit de wereld te helpen. Deze vraag wil ik gaar
ne voorleggen niet alleen aan het college, maar ook aan de overige
raadsleden.
De heer BA YENS: Velen van ons hebben een lijst van gevallen toe
gezonden gekregen, waaruit zou blijken dat er mensen zijn die al zes,
acht of zelfs tien jaar ingeschreven staan. Deze lijst is ons toegezon
den door het K.I. M. en wij moeten aannemen dat deze gegevens op
waarheid berusten. Dan rijst bij mij de vraag hoe dat mogelijk is.
De VOORZITTER: Ik moet er de heren Von Schmid en Bayens op
wijzen dat op deze vragen natuurlijk op dit moment geen antwoord
kan worden gegeven.
Wethouder GIELEN: Ik zal mij beperken tot hetgeen rechtstreeks in
verband staat met het stuk dat aan de orde is. De vragen die daarover
zijn gesteld zal ik zo goed mogelijk trachten te beantwoorden. De
heer Brooimans heeft gewaarschuwd dar. dit krediet niet voldoende zal
zijn en hetzelfde heb ik gehoord van andere sprekers. Ik kan daar