502
25 JUNI 1970.
die straks uiteraard ook recht hebben op een nreuwe woning, dat ben
ik volledig met de heer Van Caulil eens.
De heer VON SCHMID: Door mij en naar ik meen ook door iemand
anders is in eerste instantie nret de vraag gesteld wat er mankeert aan
het toewijzingsbeleid, maar wel de vraag of het college bereid is een
onderzoek in te stellen naar de werkwijze van het woningbedrijf.
De VOORZITTER: Die vraag is buiten de orde, mijnheer Von Schmid.
De heer VON SCHMID: Dan zal ik die misschien bij de rondvraag
nog even herhalen.
Mijn tweede opmerking zal misschien ook buiten de orde zijn, die
betreft de rente van de reserves. Ik heb deze vraag niet alleen aan het
college gesteld. Ik wil alleen maar constateren dat er geen antwoord
op is gekomen. De vraag werd door mij gesteld in verband met de
eventuele hogere uitgaven en of daar dan verder kredieten voor zul
len worden verleend. Ik heb daar niets meer over gehoord en ik zal
er vanavond wel niets meer over horen. Ik vind het wel bedenkelijk
dat men daar in dit speciale geval niet even op heeft willen ingaan.
De heer VAN LOON: Dre vraag is helemaal niet relevant, want er
zal dan eerst moeten worden vastgesteld dat het geld met op een andere
manier kan worden gekregen.
Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Er is toch oort een premierege
ling woningverbetering geweest, dat herinner ik mi] zeer goed. Die
zou dan van toepassing kunnen zijn voor de huizen die door de bewo
ners zelf zijn opgeknapt omdat daar door de parUculiere eigenaars niets
aan is gedaan.
Wethouder GIELEN: Op bladzijde 2 van het stuk staat: "Onderzocht
wordt nog of in deze kosten van "noodherstel" een rijksbijdrage kan
worden verkregen". Is dat wat mevrouw De Bonte bedoelt?
Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Ik meen te weten dat er een
rijksregeling bestond voor woningverbetering, maar ik weet niet of
die is opgeheven.
Wethouder GIELEN: Ik kan u daar op dit moment geen antwoord op
geven, ik weet niet of die nog van kracht is. Ik kan alleen zeggen
dat, zoals hier staat, gepoogd wordt een rijksbijdrage te verkrijgen.
De VOORZITTER: Ik neem aan dat iedereen met het voorstel akkoord
gaat. Alle vragen die nog niet beantwoord zijn zullen nader worden be
zien, waarmee ik geloof dat iedereen tevreden kan zijn met deze wijze
van behandelen.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voor
stel van burgemeester en wethouders besloten.