25 JUNI 1970.
504
De heer VON SCHMID: Ik heb mij indertijd verzet tegen deze com
missie ex artikel 61-64f van de gemeentewet die van toepassing is op
de sociale werkvoorziening, omdat ik meen dat niet wordt voldaan
aan het element van inspraak, zoals deze artikelen van de gemeente
wet voorschrijven. Toen het besluit was genomen dat deze commissie
zou worden ingesteld heb ik met interesse afgewacht hoe die zou wor
den samengesteld en welke mensen er rn zouden komen. Ik vind dat
namelijk heel belangrijk.
Bij dat vorige debat is niet alleen door mij, maar van verschillen
de zijden naar voren gebracht dat iets en zelfs te veel de nadruk werd
gelegd op het economische en mrnder op het sociale element, terwijl
het juist gaat om sociale werkvoorziening. Ik weet niet of het waar is,
maar ik heb mij laten vertellen dat de Brandelaar de enige sociale
werkplaats in Nederland is die met winst werkt. Op zichzelf is het na
tuurlijk prachtig dat er ook bedrijfseconomisch gezien goed wordt ge
werkt, maar daar mag natuurlijk niet het accent op liggen en zeker
mag het niet gebeuren dat men, om die winst te kunnen maken, het
sociale element daaraan ondergeschikt maakt. Het is mij duidelijk
geworden dat in de afgelopen jaren een groot aantal wensen die uit
de sociale sector naar voren zijn gekomen en die te maken hebben met
moderne opvattingen over de sociale werkvoorziening, helemaal niet
van de grond is gekomen. Ik noem bijvoorbeeld, wat in dit opzicht
heel belangrijk is, een trainingsafdeling voor lichamelijk gehandicap
ten, een afzonderlijk bedrijfsgebouw voor geestelijk gehandicapten,
een trainings- en testafdeling voor geestelijk gehandicapten, een des
kundige functionaris op het gebied van de arbeidstechniek, een des
kundige functionaris op het gebied van de personele leiding, enz. Al
lemaal dingen die te maken hebben met de sociale taak van de sociale
werkvoorziening en die volgens de richtlijnen van het ministerie ook
langzamerhand moeten worden doorgevoerd. Hierdoor zou de indruk
kunnen worden gewekt dat degenen die tot nu toe de leiding hebben
gehad er van uit zijn gegaan dat de produktie daardoor wordt geremd
en dar het daarom maar niet moet gebeuren. Ik weet niet of die ge
dachte er achter heeft gezeten, maar tot die conclusie zou men kunnen
komen, namelijk dat men steeds te bedrijfseconomisch heeft gedacht.
Het is daarom van belang dat de bestuurscommissie ons de zeker
heid zou kunnen geven dat het sociale element daarin sterk vertegen
woordigd is, in de zin dat daarvan ook deskundigen op sociaal gebied
deel uitmaken, die open staan voor dergelijke vernieuwingen. Daar
komt nog bij dat, zoals ook door mevrouw De Bonte is gesteld, de
vakbond niet op de juiste wijze is ingeschakeld. Men heeft weliswaar
iemand kunnen aanwijzen, maar men wist niet dat deze commissie uit
de hoge hoed zou komen, zoals wel blijkt uit het feit dat men er zijn
spijt over uitspreekt dat men zich dit niet eerder heeft gerealiseerd.
Twee dingen zouden bij die bestuurscommissie mijns inziens heel
duidelijk voorop moeten staan, namelijk dat, zoals ik al heb gezegd,
de nodige voorzieningen die voor de sociale werkvoorziening van be
lang zijn ook werkelijk worden doorgevoerd en dat de bestuurscommis
sie daar speciaal haar aandacht op richt en verder dat, zoals ik aan
het begin van mijn betoog al heb opgemerkt, de democratisering van