531
16 JULI 1970
centraal stembureau moet daarvan direct bericht doen aan de Kiesraad,
gedeputeerde staten of de daartoe geëigende overheid. Ik heb daarop
gewacht, maar ik heb er nog niets van gemerkt. Op 5 juni hebben wij
met. drie personen mondeling en schriftelijk bezwaar aangetekend, maar
daarop hebben wij nog geen enkele reactie vernomen. Wij weten met
of er al een onderzoek is ingesteld naar de mogelijkheid van een her
verkiezing of niet. Nu maak ik bezwaar tegen de benoeming of aanstelling
van welk raadslid dan ook.
Met de Grondwet en de Kieswet in de hand wil ik thans gaarne mijn
op- en aanmerkingen afronden. Dit doe ik in de eerste plaats naar aanleiding
van het schrijven van onze Praktische Politieke Partij Volksfront, in agenda
punt 2 aangeduid als P.P.P. Als lijsttrekker en aanvoerder van lijst nr. 7,
de lijst van de Praktische Politieke Partij Volksfront, stel ik allereerst
het volgende vast. Ik, zowel als mijn mede-hoofdbestuursleden, heb niet
gesproken of geschreven over de geldigheid van de op 3 juni jl. gehouden
gemeenteraadsverkiezing. Neen, wij hebben direct, gesproken en geschre
ven over de ongeldigheid en onwettigheid van de gehouden gemeenteraads
verkiezing op woensdag 3 juni 1970. Ik wil mij, mede namens vier anderen
van onze partij, en als lijsttrekker van lijst nr. 7 voor en van de Praktische
Politieke Partij Volksfront in eerste instantie beroepen op: 1) de Grondwet,
speciaal artikel 153 en verdere artikelen van de Grondwet terzake doende
en 2) de Kieswet. Ik beroep mij op de Kieswet, zoals die is vastgesteld op
13 juli 1951, Staatsblad nr. 290, houdende nieuwe bepalingen betreffende
het kiesrecht en de verkiezingen van de leden van de Eerste en van de
Tweede Kamer der Staten Generaal benevens van de leden van de Provin
ciale Staten en van de raden der gemeenten, zoals deze is gewijzigd bij de
wetten van 18 maart 1953, Stb. 113, en alle verdere wijzigingen, tot en met
die van 25 november 1965, Stb. 547 en van 25 april 1968, Stb. 253 en
4 maart 1970, Stb. 81.
De Grondwet zegt duidelijk: "De verkiezing van de raad heeft plaats op
de wijze door de wet te regelen. De voorzitter wordt door de Koning, ook
buiten de leden van de raad, benoemd en door Hem ontslagen.
Artikel 154 van de Grondwet luidt: "De macht des Konings om de
besluiten van gemeentebesturen, die met de wet of het algemeen belang
strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij de wet geregeld."
Thans wil ik overgaan tot de artikelen U5 e.v. der Kieswet.
Artikel U6: "De ongeldigheid van de stemming in één of meer stern-
districten of een onjuistheid in de vaststelling van de uitslag der verkiezing
staat niet in de weg aan de toelating van de leden, op wier verkiezing
de ongeldigheid of onjuistheid geen invloed kan hebben gehad, en, in
geval van ongeldigheid van stemming, de nieuwe stemming geen invloed
kan hebben." Dit artikel is gelijk aan de artikelen 120a, tweede lid, en
134 der oude kieswet alsmede aan artikel 70a bis (oud) der Provinciale
wet en 32, vierde lid (oud), der Gemeentewet. Even verderop staat in
hetzelfde artikel: "Bij ongeldigheid van stemming echter in ook maar
één stemdistrict kan thans ingevolge artikel 135 geen enkel lid worden
toegelaten.