539
16 JULI 1970
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de foto van de maquette.
De heer VAN DER WERFF: En dan te bedenken dat er drie historici
in de zaal zitten.
De heer MENDES: Wij hebben deze foto te danken aan het toenmalige
raadslid mejuffrouw Koppelaar. Bij de rondvraag op die avond heeft zij
gezegd het prettig te vinden indien de raadsleden ten behoeve van hun
familiearchieven een foto zouden krijgen van de maquette, opdat zij
hun kleinkinderen zouden kunnen laten zien waartoe de raad in de ver
gadering van 13 februari 1957 had besloten. Mejuffrouw Koppelaar had
een vooruitziende geest.'
De VOORZITTER: Het college is er vanzelfsprekend verheugd over
dat de raad zo positief reageert op de mededeling die wij hem hebben
gedaan. Deze mededeling is een uitvloeisel van de discussie, op 16 april
van dit jaar, maar het college was zich geruime tijd daarvoor al aan het
beraden over deze zaak. De toezegging die ik toen heb gedaan, om nog
met dit college tot enigerlei standpunt te komen is hiermee gestand ge
daan. Ik voel mij nu toch gedwongen om mede ter verduidelijking enkele
opmerkingen te maken. U hebt heel duidelijk kunnen vaststellen --
waarschijnlijk wist u dit voor ontvangst van deze mededeling en ook
voor 16 april ook al -- dat het college niet meer tot uitvoeringsactivi-
teiten kon komen. Het lijkt mij duidelijk dat dat volstrekt uitgesloten
is en was.
Ik zal u de geschiedenis niet meer vertellen. Bij mijn weten is het
al in 1968 door correspondentie die wij kregen begonnen. Et is natuurlijk
herhaaldelijk over gesproken. Er zijn twijfels gerezen, er is naar alter
natieven gezocht en het college heeft het raadsbesluit van 9 november
1966, dat besluit had betrekking op het voorbereidingskrediet voor deze
werken, bij gedeputeerde staten aan de orde gesteld. De goedkeuring
voor dat krediet is echter niet gekomen.
In het stuk hebt u gezien dat het huidige college het zeer op prijs
zou stellen als het volgende college een commissie ad hoe uit de raad
zou instellen. Het is dus bepaald de bedoeling de raad daar zeer nauw
bi] te betrekken -- dat is althans de bedoeling van dit college -- en
het college is van mening dat ook anderen, van buiten de kring van het
college van burgemeester en wethouders en van de raad, deskundigen
en belangstellenden, zullen moeten worden ingeschakeld.
Ik zou voorts graag een kleine explicatie willen geven over een op
merking die in de mededeling is gemaakt over de inventarisatie van
de besluitvorming. Het huidige college heeft zich daartoe verplicht en
daaruit volgt dat dit college werkt aan een echte inventarisatie van
alles wat de laatste jaren met betrekking tot het civic-centre aan de
orde is geweest. Ik versta daaronder een inventarisatie van de besluit
vorming, van de verschillende alternatieven die aan de orde zijn geweest.
U kent die alternatieven, zoals de bibliotheek en dergelijke. De stede-
bouwkundige mogelijkheden behoeven daarbij zeker niet vergeten te
worden. Ik heb ook nagegaan waar de plannen eigenlijk vandaan kwamen.