542 16 JULI 1970 De heer MELZER: Ik kan mij voorstellen dat u met betrekking tot dit belangrijke recreatie gebied een voorstudie wilt laten maken. Dit is niet alleen belangrijk in verband met het te verwachten over heidssubsidie, maar het is ook belangrijk om te komen tot. een goede conceptie voor dit recreatiegebied. Ik heb één verzoek. Ik begrijp dat ik dit alleen maar kan doen als raadslid van de gemeente Breda, want wij hebben ook te maken met de gemeenten Rijsbergen en Nieuw Ginneken. U wilt namelijk een opdracht verstrekken aan de dochter maatschappij van de Grontmij. Die opdracht is verdeeld in twee fasen. Ik wil nu het college verzoeken na het afsluiten van de eerste fase in ieder geval de raad van Breda te horen. De heer VON SCHMID: Wanneer men zich bezig houdt met de materie van het recreatieschap de "GALDERSE Meren" komt men bij het lezen van de stukken in eerste instantie tot de conclusie dat het een heel leuk plan is. Men komt dan tot de conclusie dat dit zonder meer moet worden gedaan. Wanneer men er echter dieper op in gaat, rijzen er vragen die tot een zekere voorzichtigheid nopen. Duidelijk is dat actieve en passieve recreatie voor de moderne mens van levensbelang zijn, maar dat mag ons niet verhinderen goed te bedenken wat wij doen als wij met een plan als het onderhavige bezig zijn. Ik twijfel aan het feit of wij wel precres weten wat wij doen. Typerend voor het stuk is in dit verband het zinnetje op de eerste bladzijde -- het is er haast achteloos neer geschreven -- waarin staat: "Daarbij zal tevens in relatie met nabij gelegen recreatiegebieden en bevolkingscentra gekomen moeten worden tot. raming van het aantal te verwachten recreanten.Daar zit de kneep. Ik zou liever hebben gezien dat deze zin centraal zou hebben gestaan. Met alle respect voor het werk dat ten aanzien van dit gebied wordt gedaan moet het mij toch van het hart dat naar mijn oordeel de eerste fase van elke opzet voor een in te richten recreatieschap eigen lijk ontbreekt of minstens is verwaarloosd. Daaraan is niet alle aandacht besteed. Men moet bij het opzetten van een recreatiegebied niet uitgaan van de gedachte: laten wij daar een recreatie-oord scheppen. Men moet allereerst uitgaan van de recreanten, van de mensen die verstrooiing zoeken. De vraag is nu gewettigd of de recreanten binnen en buiten Breda behoefte hebben aan een recreatiegebied zoals dat nu bij de Gal derse Meren wordt gepland. Een even belangrijke vraag is of daar een duidelijk onderzoek naar is ingesteld of zal worden ingesteld. Bovendien rijst dan de vraag of dit onderzoek zal beantwoorden aan de eisen die eraan gesteld mogen worden. Pas wanneer men een antwoord heeft op de vraag wat de behoeften zijn kan men vaststellen of er een recreatieschap Galderse meren moet komen, welke omvang het moet hebben en voorts wat het moet bieden. Kort samengevat is de vraag of er een onderzoek is geweest, of dat het nog op touw zal worden gezet, naar wat men tegen woordig het recreatiepatroon noemt. Dit onderzoek moet vooral betrek king hebben op het recreatiepatroon van de inwoners van Breda. Dit is vooral zeer belangrijk. Het is misschien mogelijk -- daar zijn aanwij zingen voor -- dat de stedeling, voor zover hij niet op vakantie is of een dagje uit is, zijn vertier zoekt in de bebouwde kom. Er zijn zelfs mensen die naar andere plaatsen toe gaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 542