570 16 JULI 1970 met een andere aannemer komt, de bedoeling dar Zeebregts' monopolie positie gehandhaafd blijft? De heer SMIT: Ik kan mij vooralsnog nog niet met dit voorstel ver enigen. Er is een privaatrechterlijke overeenkomst gesloten tussen de gemeente enerzijds en Zeebregts anderzijds. Naar mijn mening kan gesteld worden dat dat "ebenwürtige" partners zijn en dat er van een onbehoorlijke invloed ten nadele van een van beide contractspartners geen sprake is geweest. Twee volwaardige partijen hebben tegenover elkaar gestaan, die zich goed hebben kunnen realiseren wat zij over en weer tegenover elkaar verplicht werden. Nu wordt gevraagd de ene partij ofwel geheel van haar overblijvende verplichtingen te ontheffen -- dat vraagt uw contractspartner ofwel -- en dat vraagt het college aan ons --de contractspartner op aanmerkelijke wijze tegemoet te komen. Wanneer de verhouding tussen beide partijen inderdaad is zoals ik haar heb geschetst, moeten er buitengewoon zwaarwegende redenen zijn om de gemeente geheel onverplicht enige concessie te laten doen, temeer daar de gemeente een privaatrechterlijke overeenkomst heeft gesloten ter vervulling van een publiekrechterlijke taak. Wanneei men bovendien nagaat waarom de ene contractspartner gemeend heeft u te moeten vragen haar van haar verplichtingen te ontheffen, c.q. om welke redenen u meent dat aan haar tegemoet gekomen moet worden, dan wordt het des te moeilijker. De redenen zijn in het stuk genoemd: de sterk gestegen rentevoet, de geringe interesse voor flatbouw en de invoering van de b.t. w. Ik hoop in de loop van mijn betoog te kunnen aantonen dat boven genoemde drie redenen, noch op zichzelve, noch tezamen genomen, een offer van de gemeente kunnen rechtvaardigen ter grootte van 1 miljoen. Zo'n rechtvaardiging is alleen al niet mogelijk, wanneer wij letten op de periode gedurende welke deze redenen zich plotseling hebben voorgedaan. Bovendien zijn er dan nog andere alternatieven te vinden.. Het eerst aangevoerde argument is de sterk gestegen rentevoet. Ik kan mij niet voorstellen dat de rentevoet sterk is gestegen. Evenmin kan ik mij voorstellen dat die rentevoet zö sterk is gestegen dat die op zichzelf een bezwaar zou zijn gaan vormen, ook niet in combinatie met de an dere bezwaren. Mijn vraag is of u concreet kunt aangeven in welke mate de rentevoet sterk is gestegen. Op het tweede argument, dat betrekking heeft op de geringe interesse voor flatbouw, kom ik. straks terug. Ik wil nu eerst even het derde argu ment onder de loep nemen. Volgens Zeebregts zouden de stichtings- kosten ten gevolge van de invoering van de b. t. w. zijn gestegen. Ik wijs erop dat hier niét -- en terecht -- gesteld wordt dat door de invoering van de b. t. w. de stichtingskosten sterk zijn gestegen. De aangevoerde redenen moeten niet alleen worden gerelateerd aan het offer van 1 miljoen, maar ook aan het tijdsbestek waarin deze zich -- volgens het stuk "allengs", maar naar mijn mening erg plotseling -- hebben voorgedaan. Ga ik dat tijdsbestek uitmeten en waarderen, dan blijkt het volgende. De overeenkomst is gesloten op 21 juni 1968. Uw contractspartner heeft gevraagd haar van haar verplichtingen ten aanzien van de randbebouwing te ontheffen met ingang van 1 januari 1969. Tussen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 570