573 16 JULI 1970 is gezegd, blijft de kernvraag over; Waarom wil de gemeente die tege moetkoming aan Zeebregts volbrengen? Dat moet een beleidskwestie zijn. Vervolgens moet je dan de vraag stellen: Welke consequenties heeft het, wanneer de gemeente niet tegemoet komt aan de verlangens van Zeebregts Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS: Het is bekend dat de huren in de winkelcentra vrij hoog zijn. Als de onderhavige winkeliers een contract hebben afgesloten, zullen zij de randbebouwing ongetwijfeld ook in hun overwegingen hebben betrokken. Volgens mij moeten deze mensen van wege de gewijzigde omstandigheden van hun contracten ontheven kunnen worden. Zij hebben nl. op een veel grotere omzet gerekend dan zij zul len krijgen. De VOORZITTER: Dames en heren. Ik zal trachten de vele en soms ingewikkelde vragen die zijn gesteld te beantwoorden. In eerste aanleg wil ik, vooral naar aanleiding van het betoog van de heer Smit, iets zeggen over het plan. Het voorstel waarin het betoog van de heer Smit is uitgemond kwam erop neer dat er, voordat er een besluit zou worden genomen, een onderzoek zou moeten worden ingesteld naar het door hem gememoreerde alternatief in de randbebouwing. De stedebouwkundige maatregelen die voor dit plan noodzakelijk zijn, zijn inmiddels de raad echter al gepasseerd. Het plan beslaat een oppervlakte van 14 ha waar van 10. 000 m2 bebouwd is in het winkelcentrum. Een dergelijk plan is het resultaat van nogal wat studie. Gevraagd is ot het winkelcentrum niet duidelijk gerelateerd is aan de randbebouwing. Ik meen te weten dat het wel en wee van het winkelcentrum voor wat de prognoses betreft niet direct gerelateerd behoeven te zijn aan de plakken die in de rand bebouwing zijn geprojecteerd. Het voorstel van de heer Smit om het voorstel aan te houden totdat er een andere stedebouwkundige maat regel genomen is, betekent dat er een ander plan gemaakt zal moeten worden. Het maken van een ander plan, ook al zou dat geschieden met een vergunning ex artikel 20 en nu met de andere wetgeving, is geen zaak die zich, zoals de heer Smit meent, snel zal kunnen voltrekken. Er is echter nog iets anders aan de hand. De heer van Caulil heeft verteld dat er in zijn fractie vragen zijn gerezen met betrekking tot het winkelcentrum en de randbebouwing. Hij heeft zich de vraag gesteld of bij het winkelcentrum, dat nog ten dele gerealiseerd moet worden, niet alleen gekeken is naar de goede kanten, terwijl de kwade kanten achterwege zijn gelaten. Nu zal men in het raadsstuk hebben gelezen dat in het herziene plan een prijs voor winkelterreinen wordt gevraagd van 325, -- per m2. Wanneer men dat bedrag vermenigvuldigt met 10. 000 komt men uit op een bedrag van f 3,25 miljoen. Als de rentes van de transacties worden ingecalculeerd zal men merken dat er niet veel ruimte in zit. Nu zou men nog kunnen vragen wat men in de eigen lijke bebouwing heeft overgehouden om van daaruit toch een eventuele randbebouwing te realiseren. Ik kan dat niet exact zeggen. Ik weet alleen dat het een zeer zakelijke aangelegenheid is geweest. Het is mij bekend dat er in de prijs van de grond, de rente daarvan en de over dracht geen ruimte te vinden was.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 573