574 16 JULI 1970 Voor welke situatie zit de gemeente nu? De gemeente heeft een paar mogelijkheden tot haar beschikking. In de eerste plaats zouden wij zonder meer het contract kunnen handhaven, een gedachte waarnaar de heer Smit heel duidelijk heeft gewezen. Ik. geloof dat er dan een om mogelijke situatie zou ontstaan waarin de realisering zeker niet op korte termijn tot stand zou komen. Bij een integrale handhaving van het con tract is noch het belang van de gemeente, noch dat van Zeebregts' ge diend. Heel terecht hebben verschillende sprekers teruggegrepen op de basis overeenkomst die in 1968 is afgesloten. Als ik het mij wel herinner, da teert het contract van 15 februari 1968. Artikel 10 van dat contract luidt als volgt: "Wanneer de omstandigheden zich niet gunstig ontwikkelen, dan wel de bouwvergunning voor nog te stichten opstallen bij Zeebregts gelegen gronden nog niet is verleend, zijn burgemeester en wethouders, voor zover het betreft de gronden begrepen in fase I, met uitzondering van de terreinen gelegen ten oosten van de Doornboslaan en ten zuiden van de Cornelis Joosstraat, bevoegd gebruik te maken van het recht tot wederinkoop, indien en voor zover de bebouwing met is voltooid. De mogelijkheid tot wederinkoop bestaat dus. Onder de "niet gun stige" ontwikkelingen waarvan in artikel 10 sprake is, wordt niet be grepen de omstandigheid dat een verantwoorde exploitatie van de bouw plannen waarvan met de uitvoering nog niet is begonnen onmogelijk zou zijn. Wanneer een dergelijke situatie ontstaat verplichten partijen zich te streven naar de realisering op zo kort mogelijke termijn van an dere passende bouw. Het spreekt vanzelf dat het plan dan gewijzigd zou moeten worden. Nu het in dezen om zo'n hoog bediag gaat, zou men tot de overtuiging kunnen komen dat het beter is de overeenkomst te laten bestaan. In de tijdelijke overeenkomst wordt gezegd dat gedurende de periode van 1 januari 1970 tot en met 31 december 1972 de invordering van de in artikel 9 van de op 21 juni 1968 tussen de gemeente Breda en Zeebregts' Aannemingsbedrijf N. V. gesloten overeenkomst genoemde 5de en 6de betalingstermijn -- voor zover deze termijnen betrekking hebben op de zgn. randbebouwing, derhalve groot resp. 1.195.730,-- en 2.999.870, alsmede van de over deze bedragen vanaf 1 januari 1970 verschuldigde rente, wordt opgeschort. Deze bepaling is in het voorstel zelf terug te vinden. Daaraan zijn voorwaarden verbonden; de eerste luidt:" a. vóór 1 januari 1973 dient door de N. V. een aanvang te zijn gemaakt met de realisering van de randbebouwing, terwijl alsdan tevens voldoende waar borgen aanwezig dienen t.e zijn -- zulks ter uitsluitende beoordeling van burgemeester en wethouders -- dat de realisering normaal voortgang zal vinden". De verplichting om voor 1 januari 1973 met de bebouwing van de rand te beginnen blijft zonder meer bestaan. Ik geloof dat de heer Spanjer hier speciaal op gewezen heeft, toen hij zei dat Zeebregts nor maal gegadigde blijft, de afname verplicht blijft en dat de realisering dus doel van deze zaak blijft. Volgens de heer Spanjer zou de realisering wel bepaalde problemen met zich brengen omdat er geen contingent is, maar aan het eind van zijn betoog heeft hij herhaald dat de totstandko ming van deze woningen voor hem een uitermate belangrijk gegeven is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 574