575 16 JULI 1970 De. heer Melzer heeft gewezen op de relatie tussen de winkelbebouwing en de bevolking rond het winkelcentrum. Mevrouw van Mierlo heeft hier over ook een vraag gesteld. Ik kan geheel met de heer Melzer meevoelen, wanneer hi] zegt dat het jammer is dat dit niet op korte termijn kan ge schieden. Ik heb evenwel begrepen dat in de prognoses van het plan van destijds de programmering van de flats en de torens niet heeft meegeteld. De tweede vraag van de heer Melzer was of Zeebregts een monopolie positie inneemt. Ik. meen dat het in de nieuwe situatie, waarin de nor male grondprijs wordt gehanteerd, zeer zeker mogelijk is dat ook anderen daarbij een rol zullen spelen, al zal dat natuurlijk wel betekenen dat dit in onderling overleg moet gebeuren, waarbij er zeker kans van slagen is. Ik geloof dat die kans op dit moment met deze hoogbouw tegen deze prijs niet bijzonder groot is. Hiermee kom ik aan de beantwoording van de vragen van de heer Smit. Deze stelt dat er afspraken zijn gemaakt, waaraan wij ons maar hebben te houden, want, aldus de heer Smit: "Een man, een man, een woord, een woord." Het gaat om een privaatrechterlijke overeenkomst en er is geen enkele reden om daarvan af te wijken. Wanneer ik zie welke situatie ontstaat bij handhaving van het contract met recht van wederinkoop en alle gevolgen van dien, zou ik mij een derde alternatief kunnen voorstellen, namelijk het ontslaan van de verplichtingen, waar door weer een heel andere situatie ontstaat. Het college van burgemeester en wethouders meent dat juist deze tijdelijke regeling, gebaseerd op dit voorstel en het besluit dat daaraan rs toegevoegd, de beste oplossing in.- houdt, omdat de financiële gevolgen te overzien zijn. Ik bagatelliseer dit niet, ik wil zeker niet zeggen dat dit van geen betekenis is. Boven dien blijft de verplichting tot realisering en tot afname van de gronden bestaan, waardoor dus ook volgens deze nieuwe tijdelijke overeenkomst de kans van slagen zonder meer aanwezig is en sterk kan worden bevorderd. De heer Smit heeft een uitgebreide analyse gegeven van de berekeningen die hij heeft gemaakt over de rentevoet. In mijn aantekeningen staat dat er wat de rente betreft een zeer behoorlijke stijging valt waar te nemen, te weten per 1 januari 1970 7%, per 1 juli 1970 8,3%, hetgeen duidelijk in de richting van 9% neigt. Het komt mij daarom voor dat het argument A op de eerste pagina van het voorstel zeker niet ten onrechte is gebruikt. De B. T. W. -clausule in het contract slaat op de grond en het bouwrijp maken, terwijl de B.T. W. in het raadsvoorstel slaat op de stichtings- kosren, dus ook op de bouw. Over de door de heer Smit genoemde tijdstippen heb ik al het een en ander meegedeeld. Het raadsvoorstel dateert van 15 februari 1968, zodat er sindsdien ruim twee jaar is verlopen. Ik heb de heer Smit gewezen op artikel 10 van de oorspronkelijke basisovereenkomst, waarop hij een stede bouwkundig betoog heeft gehouden, waarop ik ook heb geantwoord, door te zeggen dat dit plan er nu ligt. Ik ontken in het geheel niet dat stede- bouwkundige maatregelen gewijzigd kunnen worden, het is zelfs wense lijk dat die op gezette tijden worden bijgesteld. Die stedebouwk.undige maatregelen zijn er nu echter, terwijl het contract ook, is gebaseerd op de stedebouwkundige maatregelen die in het bestemmingsplan van wel eer zijn vastgelegd. Ik kan met hem meevoelen dat er, wanneer er een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 575