577 16 JULI 1970. zaak - dat zal het voor het college ook niet geweest zijn vooral omdat het om zulke grote bedragen gaat. Zouden wij die kunnen te rugdraaien, dan zouden wij kunnen spreken van 1.500, -- per woning eenheid. Wij hebben het echter over het gehele plan en daarbij gaat het om 1 miljoen. Juist dit bedrag heeft ons bijzonder tot nadenken gestemd. Het zal wel niet fout zijn, maar ik kan mij heel goed voorstel len dat men het geheel dan kritischer dan anders beziet. De heer SMIT: Ook ik zal trachten mij omwille van de tijd zo veel mogelijk te beperken. Ik wil onder alle omstandigheden vermij den een spelletje van welles-nietes" te spelen en ik zal dan ook vol staan met het meningsverschil tussen u, mijnheer de voorzitter, en mij over rentepercentage en tijdstippen te adstrueren aan de hand van de bronnen waaraan ik mijn gegevens heb ontleend. U stelt dat het contract is gesloten op 15 februari 1968, dat is vier maanden eerder dan de door mij genoemde datum. De tijd die is verlopen tussen het sluiten van het contract en het daarop terug willen komen is zó kort, dat u vier maanden al lang vindt. Het komt mij echter voor dat ik toch wel gelijk heb, want het raadsbesluit is aan het contract vooraf gegaan. Bovendien ontleen ik deze datum aan gegevens van uw eigen hoofdambtenaren. In de tweede plaats meen ik dat wij van mening verschillen over het rentepercentage. Mijn bron daarvoor is een tele foongesprek met een der plaatselijke banken dat ik vanmiddag nog heb gevoerd. In dat gesprek is mij verteld dat het percentage van de markt - rente in juni 1968 7, 5 bedroeg. Nu, in juli 1970 bedraagt het 8 3/8 °]o. Hier gaat het, zoal niet over januari 1969 - wat in mijn redenering beter zou uitkomen- dan toch over oktober 1969. Het verzoek is namelijk ge daan op 9 oktober 1969 en de marktrente van 7, 5 in juni 1969 is ver geleken met het percentage van oktober 1969 inderdaad niet sterk geste gen. Ik ben gewezen op artikel 10 van de oorspronkelijke overeenkomst, met de toevoeging dat ik moet bedenken dat onder de ongunstige ont wikkeling ten aanzien van de randbebouwing juist niet begrepen moet worden de minder goede exploitatie. Dat is een punt voor u, mijnheer de voorzitter, maar ik meen een tegenpunt te kunnen scoren. In dat zelfde artikel 10 staat namelijk "partijen verplichten in dit geval in onderling overleg te streven naar de realisering op zo kort mogelijke termijn van een andere in het totaalplan passende bebouwing". Dat is nu juist wat ik heb voorgesteld. Ik kan het mis hebben, maar de in druk kan licht ontstaan dat, wanneer gesproken wordt van een tijdelijke regeling, die gevolgd kan worden door een andere en veel gunstiger re geling en dat is bepaald niet het geval. Bovendien vind ik de uitdrukking tijdelijke regeling" enigszins misleidend. Het is een andere regeling waarvan uw contractspartner naar ik aanneem dankbaar gebruik van zal maken -, die op een bepaald moment zal expireren. Dan heeft de con tractspartner er echter al hoog en breed gebruik van gemaakt. Bovendien zou door te spreken van een tijdelijke regeling" de indruk kunnen ont staan dat uw offer van ƒ1 miljoen ook tijdelijk is, maar dat is natuurlijk volslagen definitief. Ik meen te hebben begrepen dat u op de door mij gedane suggestie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 577