16 JULI 1970. 578 conform de laatste alinea van pagina 4 van de oorspronkelijke over eenkomst, het gedeelte van artikel 10 dat ik zojuist heb geciteerd, niet wilt ingaan omdat u daartoe geen termen aanwezig acht. Ik had gaarne gezien dat u dit wel had gedaan, dan zou ik namelijk mijn oordeel kunnen voorbehouden. Dat kan ik nu niet en daarom moet ik tot mijn spijt meedelen dat ik mij tegen aanneming van dit voorstel moet verklaren. De heer VON SCHMID: Er zijn bij mij na de beantwoording van mijn opmerkingen toch nog enkele vragen overgebleven, alsmede een verdere opmerking. U hebt namelijk in uw antwoord de tegemoetko ming aan de firma Zeebregts in feite gekoppeld aan het contract, al thans, u hebt uitgelegd dat men redenerend vanuit het contract tot de visie kan komen zoals die in het voorstel tot uiting komt. Het had aan beveling verdiend dat dit dan ook duidelijk in het stuk was gezegd, maar dat is bepaald niet het geval, hetgeen de reden is geweest dat ik een deel van het begin van pagina 2 heb geciteerd. In het antwoord is verder gesproken over de ontsnappingsmogelijk heid die in het contract ligt opgesloten. Mijn vraag is of dit ook te ma ken heeft met wie het initiatief neemt. Op het ogenblik gaat deze re geling duidelijk uit van initiatief van Zeebregts. Is die escape-clausu le nu ook van toepassing wanneer het initiatief van Zeebregts uitgaat en niet van het gemeentebestuur? Verder heb ik er in eerste instantie op gewezen - u hebt dat ook toe gegeven - dat dit een beleidsmotief moet zijn, hetgeen u verklaart door te zeggen dat er een onmogelijke situatie zou ontstaan wanneer deze regeling niet werd getroffen. Het ligt misschien aan mij, maar het is mij niet geheel duidelijk geworden waarom die situatie dan - in de eerste plaats voor Breda - onmogelijk zou zijn geworden. Boven dien hebt u er bij gezegd "noch in het belang van Zeebregts". Ik vind dat een enigszins merkwaardige zin, tenzij het belang van Zeebregts identiek is met dat van Breda, met andere woorden als er een situatie zou ontstaan waarin, wanneer de belangen van Zeebregts worden ge schaad, ook de bouw in Breda schade ondervindt. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer Zeebregts niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen of zich uit Breda zou terugtrekken. Wanneer u stelt dat er ook een onmogelijke situatie voor Zeebregts zou ontstaan komt natuurlijk de vraag aan de orde of dat dan zo verschrikkelijk is dat men daaraan moet toegeven. Daarmee kom ik weer aan het beleidsmotief. Is het absoluut onontkoombaar dat wij toegeven wanneer de situatie voor Zeebregts onmogelijk wordt? Ik kan mij de vraag van de heer Smit om dit geval aan te houden heel goed voorstellen. Alvorens mijn ei gen standpunt definitief te bepalen wil ik eerst het antwoord op de door mij gestelde vragen afwachten. De heer MELZER: Hoewel ik er gaarne van uit wil gaan dat er op het ogenblik mogelijkhcdciyzijn met de bouw van woningen en bedrijfs- complexen, is er toch iets in dit voorstel dat mij minder aanstaat. Men gaat namelijk van de veronderstelling uit dat, omdat Zeebregts dit niet kan realiseren, een ander het ook wel niet zal kunnen. Die zekerheid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 578