580.
16 JULI 1970.
bij de laatste vragenstellers beginnen. Namens het college kan ik zeg
gen dat wij instemmen met de opmerking van de heer Spanjer, reeds
in het begin van de zestiger jaren werd over deze plannen gedacht. Er
is natuurlijk een sterke samenhang tussen de bouw van winkels en wo
ningen, een woonwijk zonder winkels brengt inderdaad grote bezwaren
met zich mee.
De opmerkingen van de heren Melzer en Van der Werff lopen ten
dele parallel. De heer Van der Werff vraagt waarom wij zo lang heb
ben gewacht, terwijl dit toch allemaal al op 9 oktober is begonnen.
Ik kan hem antwoorden dat - ik heb het niet allemaal persoonlijk mee
gemaakt, maar wel vanaf een bepaald tijdstip in dit jaar - de eerste
correspondentie en alles wat daarop is gevolgd, zoals de onderhandelin
gen die zijn gevoerd, bijzonder veel tijd heeft gevergd. Een ander ex
cuus kan ik daarvoor niet aanvoeren. Ik erken dat wij een maand of
twee maanden eerder met dit voorstel hadden kunnen komen, ik heb
zelf vele van de onderhandelingen meegemaakt en ik mag wel zeggen
dat wij over dit zeer ingewikkelde probleem bijzonder lang hebben
gecijferd. Daar geeft het voorstel met de becijfering en de tijdelijke
regeling overigens duidelijk blijk van, dit is geen werk dat men even
in een achtermiddag kan doen.
De heren Van der Werff en Melzer stellen beiden dat dit een har
de zakelijke kwestie is. Ons aller doel is erop gericht woningen te
bouwen en dat moet zakelijk worden aangepakt. Ik heb in eerste in
stantie reeds duidelijk gemaakt dat die verplichting blijft bestaan, de
daarop betrekking hebbende artikelen uit de voorlopige regeling heb
ik voorgelezen. Zeebregts behoudt de kans dit te doen, maar dit houdt
niet in dat anderen die kans niet zouden hebben, hoewel het natuurlijk
de vraag is of die anderen er zijn om dit complex onder deze voor
waarden te realiseren. De kans daarop achten wij niet bijzonder groot.
Ik meen dat ik in de geest van de heren Melzer en Van der Werff spreek
wanneer ik stel dat anderen naast Zeebregts die kans niet alleen heb
ben, maar dat hun ook de mogelijkheid zal moeten worden geboden.
De heer VAN DER WERFF: Hoe gaat u dat doen?
De VOORZITTER: Wij gaan natuurlijk niet met deze zaak op
straat staan, maar het is natuurlijk mogelijk dat er mensen zijn die
er belangstelling voor hebben. Dat is misschien de moeite van een
onderzoek waard.
De heer SMIT: Dan pleegt u contractbreuk ten opzichte van Zee-
fa regtsl
De VOORZITTER: Contractbreuk ten opzichte van Zeebregts?
De heer SMIT: Ja, want u sluit een overeenkomst met Zeebregts
en die zult u moeten nakomen.
De VOORZITTER: Ik heb zojuist al gezegd dat ik van mening ben
dat die mogelijkheid niet moet worden uitgesloten. U zult begrijpen