597. 13 AUGUSTUS 1970. voorstellen en wil dan ook met u afspreken dat het stuk inderdaad in handen van burgemeester en wethouders komt ter afdoening, waarna wij een poging zullen doen uw nieuwsgierigheid te bevredigen door u in kennis te stellen van de wijze waarop het is afgedaan. De heer VAN CAULIL: Ik moet daarmee akkoord gaan, dat is ook billijk. Ik behoud mij echter graag het recht voor om, wanneer zou blijken dat er in een later stadium nog vragen zijn, er ondanks uw be slissing alsnog op terug te komen, al is dat niet gebruikelijk. Wethouder VERMEULEN: Mag ik hierop nog even een korte toe lichting geven? Het lijkt alsof wij vrij willekeurig kunnen handelen, maar de raad heeft in een vroeger stadium voor dit gebied een bestem mingsplan vastgesteld. Het is dus de raad geweest die de wet heeft ge geven en de uitvoering daarvan aan het college heeft gelaten. Het col lege zal zich dus moeten bewegen binnen de artikelen van die wet. Wanneer die wet vestiging van net bedrijf toelaat, kunnen burgemees ter en wethouders niet anders doen dan het bedrijf toestemming verle nen voor die vestiging. Wanneer de wet het niet toestaat, zullen wij tegen dat bedrijf moeten zeggen dat het zich daar niet kan vestigen, omdat het bestemmingsplan zich tegen dat voornemen verzet. Dat is in feite de rechtsbedeling die door het college wordt gedaan op titel van de wet die door de raad is vastgesteld. De heer QUADEKKER: Naar aanleiding van het antwoord aan de heer Van Caulil wil ik graag de volgende vraag stellen. Punt 2 is als volgt geredigeerd: "Voorgesteld wordt de volgende stukken ter afdoe ning te stellen in handen van burgemeester en wethouders". Als wij met dat voorstel niet akkoord gaan, wat gebeurt er dan? De VOORZITTER: Ik moet u erop wijzen dat de brieven zijn ge richt aan de raad. In dat geval is het mijns inziens duidelijk dat u die brieven ter beoordeling krijgt voorgelegd, maar dat de afhandeling van die stukken, die weliswaar aan de raad gericht zijn, tóch het col lege van burgemeester en wethouders regardeert. De heer VAN CAULIL: De wethouder stelt dat er een wettelijke regeling is en dat hij zich aan de bepalingen van de wet zal houden, maar voor mij is er nog iets anders. Wanneer er duidelijke argumenten zijn die misschien niet in een wet gevangen zijn of geregeld in een voorschrift, maar die menselijk aantoonbaar zijn - en dat is het kar dinale punt -, dan dient mijns inziens daar de beslissing van af te han gen. Wij zijn natuurlijk gebonden aan wettelijke regelingen en voor schriften, maar er zijn ook andere argumenten, die ik u verzoek mede in uw beslissing te betrekken. De heer VAN DER WERFF: Het is denkbaar dat de raad eventueel over brieven die aan de raad gericht zijn wil discussiëren, ongeacht uiteraard het feit dat de beantwoording daarvan bij de executieven be rust. Ik meen dat dat het punt is waarop de heer Quadekker doelde,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 597