598. 13 AUGUSTUS 1970. het is mijns inziens ook een recht van de raad. Vervolgens een vraag naar aanleiding van het gehele punt 2 van de agenda. Bij sub b. zegt u - en dat vind ik. eigenlijk een bijzonder praktische zaak - dat het concept-antwooid meteen bij het subsidie verzoek ter visie is gelegd. Ik meen dat dat bijzonder praktisch is, ik veronderstel dat er meer van dergelijke gevallen zijn, zoals bijvoor beeld sub f.waarbij een concept-antwoord in de pen is. Het verdient wellicht aanbeveling in die gevallen de gedachten van het college over de beantwoording tegelijk met de brief aan de raad over te leggen. Ik kan mij voorstellen dat er ook gevallen zijn die mondeling moeten wor den besproken, maar dan nog geloof ik dat het juist is een binnengeko men brief met een uitgaande brief te beantwoorden, waarbij het con cept van dat antwoord mij voor de raad de moeite waard lijkt als de binnengekomen brief aan de raad gericht was. De heer VON SCHMID: Er is al een heleboel over gezegd, dus zal ik het kort houden. Ik sluit mij geheel aan bij hetgeen de heer Van Caulil en de heer Van der Werff hierover gezegd hebben. Ik. twij fel er niet aan dat de afdoening van deze stukken onder de competen tie van het college valt, maar aangezien het hier om problemen gaat die bij een aantal mensen onmst hebben gewekt, geloof ik dat het uit bestuurlijk oogpunt aanbeveling verdient dat de raad gelegenheid krijgt hierover zijn zienswijze kenbaar te maken. Ik weet niet oi het mogelijk is, maar misschien zouden deze stukken in handen van bur gemeester en wethouders kunnen worden gesteld om preadvies. De VOORZITTER: Dat is een andere vorm. Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS: Wanneer de redactie van het punt luidt: "Voorgesteld^wordt.....", dan komt het mij voor dat daar op een "ja" of een "nee" van de raad moet komen. Wanneer het college echter zelf al die bevoegdheid heeft, zou het mijns inziens voldoende zijn geweest als er had gestaan "ter kennisname". De VOORZITTER: Dat is een praktisch voorstel. Wethouder VERMEULEN: Ik wil nog even ingaan op de opmerkin gen van de heren Van der Werff, Von Schmid en Van Ca.ulil, om aan te tonen dat er natuurlijk aan twee zijden rechten zijn in deze zaak. Er kunnen rechten zijn aan de kant van de ondernemer die voornemens is zich op die plaats te vestigen, er kunnen ook rechten zijn aan de kant van degenen die tegen die vestiging bezwaar maken. Er zijn geloof ik in de historie van Breda duidelijke voorbeelden van dergelijke affai res aan te wijzen, ik herinner u slechts aan de Profimarkt aan de Bel- crumkade, waar zich in het oude gebouw van de veiling een grote supermarkt heeft gevestigd. Ik meen te mogen vaststellen - het is destijds ook gezegd - dat de neringdoenden in de omgeving van die supermarkt zich daardoor echt wel in hun kuif gepikt voelden. Iets heel anders is echter - en dat is mijns inziens het recht van de onder nemer - of wij deze vestiging mogen verbieden en dat is wat ik in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 598