60 12 FEBRUARI 1970 Nu ik moet weergeven wat zoal in de K. V. P.-fractie met betrekking tot dit stuk leeft, ben ik genoodzaakt hierbij hoofdlijnen aan te houden. Ik zou het willen hebben over twee punten, die naar mijn mening de bij zondere aandacht verdienen. Deze zijn: a) wat is er allemaal gebeurd nadat een besluit was gevallen om het stuk van De Sade op het program van de Stadsschouwburg te plaatsen, tot het moment dat het besluit viel de Stadsschouwburg niét ter beschikking te stellen?;b) welk beleid is of wordt gevolgd om tot een keuze van een seizoenprogramma te komen? Ik wil beginnen met het eerste punt. In dit verband moet ik stellen dat ook buiten raadsverband hierover op velerlei wijze is gesproken en ge schreven. Ik wil volstaan met het opsommen van een aantal kwalificaties dat daarbij is genoemd: "een godslasterlijk en zedekwetsend stuk", "er is sprake van autoritair optreden "de democratie komt in het gedrang", "het publiek wordt als onmondig behandeld", "conservatief standpunt", "geen toekomst-gerichte visie" "betutteling", "politieke verkiezingssfeer waarin de beslissing is genomen". Als ik uit deze kwalificaties een keuze moet maken, wil ik praten over de godslasterlijke en zedekwetsende ele menten in het stuk en over een ander facet, te weten: de democratie en de besluitvorming. Andere kwalificaties zal ik, mede gelet op de beschikbare tijd, slechts vluchtig aanroeren. Het is verschillende leden van mijn fractie niet duidelijk waarom men in een toneelstuk God en voor een groep mensen sacramentele waarden moet vermengen met andere, meer op erotiek terrein liggende zaken, op een wijze en in de sfeer zoals De Sade een en ander in de van zijn hand verschenen literatuur heeft verwerkt. Een sfeer die niet alleen getuigt van atheïsme, maar ook van mensonwaardige handelingen, een wreedheid en bruut geweld die onvoorstelbaar zijn, een vergaande perversiteit die vreemd is aan elk nor maal menselijk brein. Het is niet duidelijk dat men zelfs maar gedeeltelijke vermenging van dit soort zaken zou wensen, als men in een God gelooft. Evenmin is het duidelijk dat men, niét in een God gelovend, maar wèl wetend dat een dergelijke presentatie voor een grote groep kwetsend is, tot schrijven en presentatie van een dergelijk toneelstuk wenst over te gaan. Ook wordt het niet begrepen als men respect heeft voor de normale, humanitaire gevoelens, voor de rechten en de gevoelens van de medemens, voor de gelijkheid van man en vrouw, ook naar de geest. De ergerlijke, aanstootgevende en onkiese elementen, in dit stuk aanwezig, zijn uit de publikaties in stads- en andere bladen na de aankondiging van dit stuk op de rol van de Stadsschouwburg meer dan voldoende gebleken. Aan dit punt wil ik even vasthouden. Verschillende van mijn fractie enoten zouden ook van het college willen vernemen wat het college heeft ewogen om, na kennis genomen te hebben van de reacties bij de burgerij en de raadsleden van deze stad, eerst de voorstelling te laten doorgaan, daarbij als motivering opgevend het standpunt te zijn toegedaan dat de verantwoordelijkheid voor de keuze van de stukken volledig moet worden overgelaten aan de directeur van de Stadsschouwburg. Volgens "De Stem" van donderdag 29 januari zou wethouder Gielen namens uw college hebben gezegd: "Uit overweging van verdraagzaamheid, maar zeker omdat het college van b. en w. zich niet geroepen voelt om als behoeder op te treden voor de gevoelens van andere mensen. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 60