62 12 FEBRUARI 1970 waarmede voor een grote groep mensen de sacramentele waarden worden bevuild, vertolk ik de gevoelens van welhaast de gehele frac tie van de K. V. P. als ik stel dat wij ons achter het besluit van het college scharen. Dat nagenoeg de voltallige fractie dit doet, gebeurt in de volle overtuiging dat ook naar in 1970 geldende begrippen en normen een dergelijke vertoning ontoelaatbaar is. De fractie wil van het college wèl vernemen waarom het op een eerder genomen besluit is teruggekomen en zodoende de motivering voor een eerder besluit -- indien in de krant juist weergegeven -- heeft gemeend te moeten prijsgeven. Daarenboven is in het fractieberaad andermaal gebleken dat de gang van zaken in het beleid van culturele aangelegenheden, en derhalve ook van het schouwburgbeleid, verbetering behoeft. De fractie acht het een goede zaak dat in deze raadsvergadering het re glement van de culturele raad aan de orde komt, en is van mening dat een goede functionering ten snelste gerealiseerd moet worden. Naar aanleiding van door mij ingediende schriftelijke vragen wil ik aan mijn betoog nog enkele woorden toevoegen, waarvoor ik per soonlijk de verantwoording draag, aangezien de opinie van de fractie hierover door mij niet is gehoord. Ik acht het onder meer onjuist dat in een Stadsschouwburg, die uitsluitend met gelden van de gemeenschap zijn taak kan vervullen, een toneelstuk dat grievend is voor een aan merkelijk deel van deze gemeenschap, op initiatief of instigatie van één persoon, met name de directeur van de Stadsschouwburg, wordt opgevoerd. Deze éénmansbeslissing acht ik zeker strijdig met de democratische beginselen en met de wensen van inspraak en medezeggen schap. Het is zonder meer duidelijk dat een schouwburgdirecteur de nodige ruimte moet worden gelaten om klassieke, hedendaagse en futuristische kunstuitingen, ook in realistische vorm te kunnen brengen. Hij zal er zich echter van bewust dienen te zijn dat de te brengen stukken de toets van redelijke kritiek moeten kunnen doorstaan. Èn de inhoud èn de presentatie van deze voorstellingen mogen nimmer in ernstige mate beledigend zijn voor de gehele gemeenschap of een gedeelte daarvan. De schouwburgdirecteur heeft als directeur en gemeenteambtenaar een gedelegeerde bevoegdheid. Hij wist, toenhij op 11 december de voor stelling van D. A.T. had bijgewoond, dat de gemoederen in beweging zouden worden gebracht. Hij wist, althans hij heeft kunnen beseffen, dat de voorstelling shockerend zou zijn. In deze mening acht ik mij gestaafd door de perspublikaties, die dit van tevoren aankondigden. Als directeur van een schouwburg, met afgeleide verantwoordelijk heden, wist hij, althans behoorde hij te weten, dat de consequenties voor zijn daden voor een aanzienlijk deel op de verantwoordelijkheid van de wethouder, ja van het gehele college, zou komen te rusten. Deze directeur overziet kennelijk niet de draagwijdte van zijn beslis singen. Hij kent -- en het is niet de eerste maal dat dit blijkt -- niet de afbakening van zijn rechten en plichten. Ik acht het daarom nood zakelijk, en wil het college daarom nadrukkelijk verzoeken, dat deze ambtenaar een nauwkeurige taakomschrijving ontvangt, waardoor de Bredase burgerij behced wordt voor de buitensporige escapades van deze functionaris.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 62