633. 13 AUGUSTUS 1970. dak van de opslagplaats eraf vliegt. Het is misschien een wegwerp- dak, maar wat gebeurt daar dan verder mee, waar komt het terecht en wie bezorgt het letsel? Vlak bij ligt o.a. de Nassau h. b.s.waar honderden leerlingen binnen en buiten zijn. Na het wegvliegen van het dak volgt er dan een grote steekvlam, die volgens net voorstel geen kwaad kan omdat die direct dooft. De deskundigen weten met een welke windkracht en windrichting er op dat moment is. Ik wil dit graag ernstig behandelen, maar twee dingen zijn mij heel duidelijk. De omwonenden leven op een vulkaan, ik heb zelf kunnen constateren dat de mensen het zo aanvoelen. Zij hebben het idee dat zij ieder ogenblik de lucht in kunnen gaan. Ten tweede krijgen wij in het kader van de hinderwet een technisch vrij goed sluitend verhaal, maar de onrust - nog erger: de angst - van de om wonenden wordt miskend. Waarom kunnen wij dergelijke zeer ge vaarlijke stoffen niet buiten de bebouwde kom brengen? Wat mij ook bijzonder interesseert is het volgende: kan ik mijn verantwoorde lijkheid met betrekking tot de hinderwetvergunning wel echt laten gelden? Heb ik namelijk als raadslid formeel in deze zaak te beslis sen? Heeft het college andere mogelijkheden overwogen? In derge lijke gevallen lijkt mij een intensieve controle noodzakelijk. Men zal begrijpen dat ik er wat dit eerste gedeelte betreft nog niet uit ben. Wat het tweede gedeelte betreft, de stankhinder, kan ik heel kort zijn. Het is voor mij in feite onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat er na onderzoekingen die meer dan een jaar hebben geduurd - men spreekt van jaren - nog steeds geen antwoord kan worden gege ven. Dat vind ik in een zo belangrijke aangelegenheid- een ernstige tekortkoming. Mijn protest over het geheel zal duidelijk zijn. Ik blijf er voorlopig bij dat het voor mij een zeer moeilijke zaak is. De heer VON SCHMID: Ik heb indertijd al vragen gesteld over dit onderwerp, vandaar ook dat ik bij het begin van de vergadering al een opmerking hierover heb gemaakt. Uitgaande van het pread vies zoals dat voor ons ligt moet ik zeggen dat het geheel ook mij - ik onderschrijf de algemene strekking van het betoog-van de heer Kramer - onvolledig en rammelend voorkomt. Er blijven in ieder geval vragen bestaan, waarvan er een is dat de opslagplaats al vrij wel afgebouwd was voordat de hinderwetvergunning van toepassing is of althans de procedure in werking is getreden. Nu wordt er ge zegd dat dit heel gebruikelijk is en dat dit wel vaker gebeurt. Ik geloof dat direct, maar de vraag is natuurlijk of dit in overeenstem ming is met de zin van die wet en bovendien of er bij de toepassing, van de hinderwet niet toch - dat kan bijna niet anders - een zekere druk uitgaat van het feit dat iets er al is waarvoor dan achteraf nog vergunning moet worden gegeven. Het komt mij voor dat dit enig verband met elkaar houdt. Vervolgens stelt het college in het preadvies dat het er van over tuigd is dat er geen gevaar dreigt, mede op grond van het rapport van de kwartiermeester-generaal. Ik wil graag geloven.dat dit een uiter mate deskundige instantie is geweest die zich daarmee bezig heeft gehouden, maar in het rapport zal er toch ook van uit zijn gegaan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 633