639 13 AUGUSTUS 1970. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Wethouder VERMEULEN: Vanuit de raad is, onder meer door de heer Kramer, de opemerking gemaakt dat het hier gaat om een ern stige aangelegenheid. Ik kan dat alleen maar bevestigen, maar ik meen dat wij dan moeten beginnen om te analyseren wat terzake de bevoegdheden zijn van de raad en van het college van burgemeester en wethouders en welke de rechtsbescherming is zowel van het be trokken bedrijf als van degenen die tegen deze ontwikkeling klachten hebben ingebracht. Als wij dat doen komen wij tot de conclusie dat de vraag van de heer Kramer of hij als raadslid hierover formeel moet beslissen, ontkennend moet worden beantwoord. Hij heeft dus als raads lid niet te beslissen. Het college van burgemeester en wethouders ver leent de hinderwetvergunning, waarbij het zich baseert op door deskun digen terzake uitgebrachte adviezen. Tegen het verlenen van de hin derwetvergunning door het college kunnen de betrokkenen op de daar voor bestemde hoorzitting bezwaar aantekenen en eventueel tot en met de Kroon kunnen zij hun bezwaren staande houden, dus kunnen zij langs de weg die daartoe door de wet is geschapen alle stappen onder nemen die zij nodig oordelen met het oog op hun veiligheid. Dit is dus de formele kant van de zaak en ik meen dat daarmee ook voor een deel een groot aantal vragen en opmerkingen die naar voren zijn gebracht wel zijn beantwoord. Wat is er namelijk aan de hand? In het betrokken bedrijf was er een opslagplaats voor collodiumwol, zoals men kan lezen in het pre advies. Dat was dus een bestaande toestand, die ook gelegaliseert was door een hinderwetvergunning, die echter kwam te vervallen toen de opslagplaats door brand was verdwenen. Niet vervallen echter was de vergunning om collodiumwol te verwerken. Wat nu gebeurt is dus het herbouwen van de opslagplaats, volgens een aantal raadsleden voordat de nieuwe hinderwetvergunning is verleend. Die herbouw is in overleg met een aantal terzake deskundigen echter geschied op een zodanige wijze dat de nieuwe toestand een verbetering is ten opzichte van de daarvoor bestaande. Nu kan men dus moeilijk staande houden dat ge geven deze historie het redelijk zou zijn van het college van burge meester en wethouders - nu spreek ik dus weer over de procedure in de hinderwetvergunning - deze hinderwetvergunning te weigeren. Daarvoor zouden nieuwe argumenten moeten worden aangevoerd die niet te produceren zijn. Integendeel, de deskundigen zeggen dat onder be paalde aan de vergunning te verbinden voorwaarden deze niet kan worden geweigerd. Ik heb deze stukken hier voor mij liggen en ik neem aan dat de gei'nteresserde leden er ook kennis van hebben genomen. Daar bij bevindt zich een brief van de kwartiermeester-generaal. Er is ge zegd dat men de deskundigheid van de militaire deskundigen weliswaar niet in twijfel trekt, maar dezen worden in zaken als deze waarin het om explosieven gaat als de meest deskundige in den lande beschouwd. Ik wil u een alinea voorlezen uit de brief van de kwartiermeester-ge neraal, waarin deze zegt: "Naar mijn mening zijn er geen gronden aan wezig waarop de gevraagde vergunning zou moeten worden geweigerd. Ik adviseer u dan ook het verzoek in te willen willigen en daaraan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 639