641.
13 AUGUSTUS 1970.
betrokken bedrijf nodig is, en anderzijds dat men de daaraan verbon
den financiële consequenties niet te licht moet opvatten, nog afge
zien van alle mogelijke andere omstandigheden. Wanneer dus in een
van de stukken of in het antwoord op de door de heer Von Schmid ge
stelde vragen wordt gezegd dat dit een moeilijke, zelfs een vrijwel
onuitvoerbare zaak is, dan moet men dat zien in de context van het
geen ik heb gezegd over de bevoegdheid van deze onderneming, om ter
plaatse haar bedrijf te blijven uitoefenen.
De heer Von Schmid heeft verder nog gesproken over die steek
vlam, die weliswaar direct dooft maar waarbij, zoals hij stelt, natuur
lijk nog een heleboel de lucht in gaat. Ik kan daar als niet-technicus
niet op antwoorden. Ik neem aan dat hij gelijk heeft, want waar een
vlam is vindt meestal ook nog wel een verplaatsing van enige andere
stoffen plaats. Ik geloof echter dat zijn vergelijking met een woning
waar het dak vanaf vliegt waarna de meubelen op straat terecht komen
niet helemaal opgaat. Ik heb mij namelijk laten vertellen dat de con
structie van het dak toch wel zodanig is dat er bij een eventuele ex
plosie niet al te grote stukken overblijven, maar ik moet toegeven
dat er natuurlijk altijd een zeker gevaar blijft bestaan.
Wat de stankhinder betreft, waarover meerdere leden, onder wie
de heer Von Schmid hebben gesproken, kan ik alleen maar zeggen
dat ik informatie heb gekregen over twee gevallen die zijn gemeld.
Het ene geval was een klein jaar geleden. De stankhinder was toen misschien
niet onverdraaglijk, maar toch wel bijzonder hinderlijk. Er is toen een uit
voerig onderzoek ingesteld, waarbij de lucht die men rook in de richting
van de Teolin bleek te wijzen, tussen haakjes staat er achter: "blijk
baar de lucht van verdunningsmiddel". Bij het nalopen van het riool hield
de stank echter op voor de Teolin. Het bedrijf had dus wel de schijn te
gen zich, maar een en ander was niet te bewijzen. Daaruit blijkt dus
wel hoe moeilijk het vaak is om met het nalopen van het riool te ko
men tot een positieve bewijsvoering, die steek houdt tegen het bedrijf
dat van de hinder wordt verdacht. Ten overvloede is toen nog nage
gaan of door de Teolin werd geloosd overeenkomstig de richtlijnen en
dat bleek het geval te zijn, waarmee men dus eigenlijk op een dood
spoor was gekomen, hoewel was bevestigd dat er inderdaad hinder was,
die wat de lucht betrof wees in de richting van de Teolin.
De tweede klacht was ongeveer twee maanden geleden van een
slijterij aan de Poolseweg. Het in dit geval ingestelde onderzoek heeft
duidelijk uitgewezen dat er sprake was van een typische rioollucht,
waarover de betrokkene is geadviseerd. Hij heeft dus wel antwoord ge
kregen, welk antwoord ook inderdaad bruikbaar was, omdat men heeft
kunnen achterhalen wat de oorzaak was.
De heer Von Schmid heeft ook nog ter sprake gebracht, het geval
van een opslagplaats die door de Teolin op een andere wijze zou
worden gebruikt dan was toegestaan, omdat er in plaats van lege va
ten verfstoffen waren opgeslagen. Hij had dit bij gerucht vernomen
en vraagt het college of dit waar is. Ik kan hem bevestigen dat het
waar is en ik kan daaraan toevoegen dat er inmiddels een brief van
het gemeentebestuur is uitgegaan aan de Teolin, waarin wordt gewe
zen op dit niet juiste gebruik van de verleende hinderwetvergunning.