13 AUGUSTUS 1970. 646. het verschil is tussen de opstelling van het college en van de heer Von Schmid. Juist omdat wij niet deskundig zijn conformeren wij ons aan de adviezen van deskundigen, terwijl de heer Von Schmid in af wijking daarvan eigen deskundigen wil. Op zijn opmerking over het onjuiste gebruik van een opslagplaats ben ik in eerste instantie al ingegaan. Men kan zich in dit verband afvragen in hoeverre en met welke frequentie er controle moet worden uitgeoefend op alle hinderwetvergunningen die in Breda zijn afgege ven. Dat is natuurlijk ook een kwestie van personeelsbezetting en ver der is het de vraag of het lonend is in de zin van de veiligheid voor de betrokkenen. In dit verband is medewerking van de omwonenden beslist welkom. Wanneer men merkt dat er iets niet in orde is en men schrijft daarover aan de betrokken instanties, kan men er van verze kerd zijn dat daar echt aandacht aan wordt geschonken. Met betrekking tot de risico's die men mag lopen vraagt de heer Von Schmid zich af of de vergelijking met de verkeersregels, hoe aar dig ook, wel helemaal opgaat. Mijns inziens gaat die vergelijking zeker op. Wanneer wij goede wegen maken en daarvoor verkeersregels instellen, mogen wij aannemen dat de gebruikers van die wegen dit ook zullen doen volgens de regels die daarvoor zijn gesteld. In het geval van de hinderwetvergunning is er een analoge situatie. Wij geven een hinderwetvergunning af met voorschriften, waarmee de risico's binnen de grens zijn gebracht die men mag lopen als iedereen zich eraan houdt. Dat er brand is geweest is inderdaad waar. Het is jammer dat de oorzaak daarvan niet is achterhaald, maar ik kan er echt niets aan doen. Ik ben wel met de heer Von Schmid eens dat dit de angstpsycho se misschien heeft bevorderd. Wij moeten ons steeds blijven afvragen wat er in het kader van de milieuhygiëne mag gebeuren, maar dat is begrensd binnen een wettelijk stramien en daar moet dus iets aan ver anderen. Hij meent dat de onzekerheid door dit debat niet is wegge nomen. Ik weet het niet, in ieder geval heb ik getracht duidelijk te maken hoe de wettelijke structuur is en tot welke instanties men zich kan wenden als men zich bedreigd voelt. Wat de vraag van de heer Spanjer betreft heb ik er helemaal geen bezwaar tegen de voorwaarden voor de lozing nog eens op te zoeken. Verder onderschrijf ik de opmerking van de heer Woestenberg dat de angst misschien door voorlichting kan worden weggenomen, misschien kunnen wij daar iets aan doen. Over de stankhinder meen ik in eerste instantie al het mijne te hebben gezegd. Tenslotte heeft de heer Woestenberg nog gezegd dat het interes sant zou zijn te weten hoe de raad stemt, omdat er in verschillende fracties mensen waren die aanvankelijk nogal wat bezwaren hadden. Dit is een voorstel van orde, waarover u, mijnheer de voorzitter, ui teraard zult moeten beslissen. Ik wil daarbij echter wel opmerken dat men niet stemt over het verlenen van de hinderwetvergunning, alleen over het antwoord aan de adressanten. De VOORZITTER: Daar waren wij inmiddels achter. U hebt het slot van het preadvies gezien en ik adviseer u in te stemmen met het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 646