653 13 AUGUSTUS 1 970. blijken. Het lijkt mij dat dit, om het goed te spelen en opdat ieder een weet waarover wij het hebben, onderwerp van bespreking moet zijn in de eerstvolgende vergadering. Ik zeg de heer Kroon graag toe dat ik zijn suggestie daar ter sprake zal brengen. De heer Spanjer heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen twee groepen gemeenten, waarvan hij heeft gezegd dat er een groep is die zich positief opstelt en een tweede groepje, overigens niet zonder bete kenis - t.w. Etten-Leur en Oosterhout - dat negatief heeft gereageerd. Ik behoef niet te herhalen welke argumenten Etten-Leur en Oosterhout hebben. Zoals men weet denken Etten-Leur en Oosterhout aan dat gro te verband waarover wij straks hebben gesproken. Een ander punt is bo vendien de vraag of Etten-Leur nauwe relaties heeft met Breda dan wel met de regio Roosendaal, maar dat punt zal ik verder niet beoordelen. Wij hebben uitvoerig over deze zaak gecorrespondeerd. Het college heeft een bezoek gebracht aan Etten-Leur om uitvoerig over deze zaak te spreken, evenals in Oosterhout, maar dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Ik wil daarbij nog wel opmerken dat Etten-Leur en Oosterhout van alles wat in het overleg plaatsvindt op de hoogte wor den gesteld. Men krijgt de agenda's en de stukken, waarbij de vraag is gesteld aan deze gemeenten om, wanneer zij daartoe aanleiding zien op bepaalde punten, aan het overleg deel te nemen. De heer Spanjer heeft ook zijdelings nog even gewezen op de acti viteiten die in Den Haag worden ondernomen om te komen tot een wets ontwerp waarin de gewestelijke samenwerking ook wettelijk gestalte zal krijgen. In andere gewesten heeft het wat minder lang geduurd dan in Breda, maar ik moet daar uit eigen ervaring de kanttekening bij maken dat het in die andere gewesten ook niet allemaal goud is wat er blinkt. Men kan het wel ideaal stellen en zeggen dat men moet leren denken in de schaal van de afhankelijkheid Van elkaar, maar - ik zal geen voorbeelden noemen - evengoed als het overleg veel goeds kan opleveren kan het ook een bron zijn van tegenstellingen waardoor het doel ook niet bereikt wordt. Wanneer ik nu nog even over het Bredase overleg spreek wil ik erop wijzen dat, zoals men ook in de agenda heeft kunnen zien, wij speciaal onderwerpen zoeken die ons binden. De volgende keer gaan wij pogen, zonder daar al te veel aan dacht aan te schenken, te inventariseren. Zoals men weet willen wij het woningmarktonderzoek aanpakken, men heeft in de agenda kunnen zien dat de reorganisatie van de politie en de veiligheid onderwerp van gesprek uitmaken, evenals men neeft kunnen zien dat de wegenproble- matiek en de recreatie in het gebied aan de orde zullen komen. Vervolgens een opmerking aan het adres van de heer Von Schmia. Met betrekking tot de raadsleden hoop ik ook hem tot tevredenheid te hebben beantwoord toen ik sprak naar aanleiding van de vraag van de heer Kroon. Wij zijn uit de kranten op de hoogte van het overige over leg dat wordt gevoerd en ik geloof dat het niet juist zou zijn als ik daarover een oordeel zou uitspreken. Wanneer men dit contact zoekt - maar daar zal waarschijnlijk aan kunnen worden voldaan wanneer de raadsleden tot de bijeenkomsten zouden worden toegelaten - levert dit overleg misschien een oplossing op. Overigens wil ik mij over een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 653