65 12 FEBRUARI 1970 De VOORZITTER: Mijnheer Woestenberg, nu is het mooi geweest. Ik verzoek de heer van der Zwan zijn betoog te vervolgen. De heer VAN DER ZWAN: Dat het D. A. T. -gezelschap ook in andere opzichten niet vrij is van verwrongen ideeën, is mij gebleken uit de folder van D. A.T. die ter inzage ligt. Op hun repertoire staat onder andere "Anne Frank". Anne Frank is voor de hele beschaafde wereld de perso nificatie van het lijden van het Joodse volk onder het Hitlerregime. Haar Dagboek werd in tientallen talen uitgegeven. Als toelichting op het stuk "Anne Frank" schrijft D.A.T.: "Ook de Israel-situatie, waar in bezet Jordanië of Egypte thans misschien een Arabische Anne Frank vertoeft, zal een onderdeel vormen van dit programma. Hier wordt de naam van Anne Frank misbruikt om het Israëlische volk, dat met de rug tegen de muur voor zijn bestaan vecht, aan te vallen. Het optreden van Israel wordt met dat van de nazi's vergeleken. Ook hier worden weer de feiten op hun kop gezet. Onder de bestuursleden van D.A.T. komt ook de naam van de directeur van de Stadsschouwburg voor. Volgens uw mededeling wordt de bestaande gedragslijn, waarbij deze directeur de programma's samenstelt, in de toekomst gehandhaafd. Ik vraag mij af, en meerderen met mij, hoe lang nog. Deze mijnheer zit in het bestuur van een theatergroep, annonceert een stuk van die groep en acht het daarna zelf niet meer aanvaardbaar. Als gevolg daarvan wordt, voor het eerst na de oorlog, censuur toegepast in onze schouwburg, een censuur die ons, socialisten, bijzonder hoog zit. Met dit precedent in de hand wordt het in de toekomst gemakkelijker voor de overheid deze maatregel in grensgevallen weer van toepassing te verklaren. Ik wil nogmaals benadrukken dat uw college geprovoceerd werd en moést ingrijpen, doch dat neemt niet weg dat er een buitengewoon impopulaire maat regel, die aan de bezettingstijd doet denken, werd toegepast. Diegenen die thans het hardst schreeuwen over censuur, dienen zich te realiseren dat zij het in feite zijn die weer censuur ingevoerd hebben en dat zij daardoor, ondanks alle mogelijke zgn. progressieve kreten, de reactie in de hand werken. Deze kwestie is vanavond onder meer in behandeling omdat een op Bouvigne op 1 februari opgestelde motie van afkeuring bij de raad werd ingediend. Onze fractie staat afwijzend tegenover deze motie, doch acht het noodzakelijk dat de gehele raad zich over deze motie uitspreekt. Om dit te bereiken dien ik namens onze fractie en een aantal andere raadsleden de volgende motie in: "De gemeenteraad van Breda, in vergadering bijeen op 12 februari 1970, kennis genomen hebbende van de inhoud van de motie van afkeuring van het beleid van het college van b. en w. inzake het verbod tot opvoering van het toneelstuk van De Sade, spreekt als zijn oordeel uit dat deze motie onaanvaardbaar is, en gaat over tot de orde van de dag. Ik zou het op prijs stellen wanneer u deze motie aan het eind van de beraadslagingen in stemming zoudt willen brengen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 65