66 12 FEBRUARI 1970 Voldoende ondersteund zijnde maakt de motie van de heer van der Zwan c.s. mede deel uit van de beraadslagingen. De heer KROON: Het is wel duidelijk dat onze fractie zonder enig voorbehoud achter uw uiteindelijke beslissing staat. Ik zeg met opzet "uiteindelijke beslissing". Wij hebben begrip voor de zwaarte van deze beslissing en voor de overwegingen welke ertoe hebben geleid, doch dat neemt niet weg dat uw weifelende houding meer verwarring heeft gebracht dan nodig was. Wat toch is het geval? In het Stadsblad van 22 januari stond een artikel met commentaar over de Theatergroep D.A.T. en het door haar op te voeren stuk: "Het buitensporige sexuele genie van de Markies de Sade". In de bespreking van dit stuk wordt uitvoerig gewag gemaakt van de scene, waarin, zoals het er letterlijk staat, "een bijzonder mooie naakte vrouw op het toneel komt, gekluisterd aan het kruis, die allerlei kronkelingen maakt, waarin het Godsbegrip is gesymboliseerd; er wordt een mis opgedragen met drie vrouwen, die de communie uit reiken in de zaal". Het is met name deze scene welke ons bijzonder heeft getroffen en gegriefd. Wij hebben dan ook na gehouden beraad van de stuurgroep van de beide protestants-christelijke partijen èn van de fractie reeds op 25 januari een schrijven aan uw college gericht, waarin wij uw aandacht vragen voor het genoemde artikel in het Stads blad en uw college verzoeken na te gaan of de daarin genoemde feiten inderdaad juist zijn. Wij stelden in ons schrijven: "Indien het gestelde juist is, dan kan het niet anders of de opvoering van dit stuk zal in hoge mate zedekwetsend zijn en in strijd met de diepste levensovertuiging van christenen. De wijze waarop hier gespot wordt met de sacramenten en de symbolen van de christelijke godsdienst ervaren wij als een hoon, de Heer der Kerk aangedaan. Wij gaven het college in de brief voorts in ernstige overweging om, indien de feiten waren zoals in het Stadsblad stond, te verhinderen dat de Stadsschouwburg voor dit doel beschikbaar zou worden gesteld. Op 29 januari kwam er een mededeling in "De Stem", met een nadere motivering van wethouder Gielen, waaruit duidelijk bleek dat het college niét voornemens was maatregelen te nemen om opvoering van het stuk te verhinderen. De verklaring van wethouder Gielen eindigde met deze woorden: "De directeur van de Stadsschouwburg heeft het stuk ge zien en, vertrouwend op zijn inzicht, hebben wij besloten om het contract niet te annuleren." Vast staat dat de door ons gewraakte scene wel dege lijk ook toen reeds was opgevoerd. Uw adviseur, de directeur van de Stadsschouwburg, kon dat weten; hij is tevens bestuurslid van de stich ting D. A. T. Ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat deze directeur alles heeft gedaan wat mogelijk was om de opvoering van dit stuk door te zetten. Op 31 januari verschijnt een tweede verklaring van het college in "De Stem". Daaruit blijkt dat het college, na persoonlijke kennisname van de aard en de inhoud van het stuk, had besloten de voorstelling op zondag 1 februari in de Stadsschouwburg niet te laten doorgaan. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat in de voorstelling in Amsterdam op onderdelen sprake was van godslastering en schennis van de openbare eerbaarheid, zo als in "De Stem stond afgedrukt. Nadrukkelijk wordt hierbij verklaard dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 66