679
28 AUGUSTUS 1970
Wat de exploitatieverwachting betreft blijkt duidelijk uit het stuk
dat daarbij wordt uitgegaan van de destijds geraamde exploitatietekor
ten, weliswaar verhoogd met de meerdere kapitaalslasten als gevolg
van de duurdere bouw en een jaar verschoven in verband met het later
gereedkomen, maar niet van de door de N.V. opgestelde exploitatie'r
begroting voor 1970, waarin een belangrijk hoger exploitatietekort werd
verwacht. Voor de dekking van de exploitatieverliezen houdt het college
de eigen cijfers aan. Het zal daarvoor ongetwijfeld goede motieven hebben,
maar het ligt voor de hand dat wij vragen naar die motieven, die mede
hebben geleid tot de standpuntbepaling van het college in dezen.
De heer VAN WERKHOOVEN: Met uw goedvinden, mijnheer de voor
zitter, wil ik heel even buiten de orde gaan.
De VOORZITTER: Nee, dat kan ik niet goedvinden.
De heer VAN WERKHOOVEN: Ik doe het toch! Ik ben blij dat ik na
mijn ziekte en operatie weer hier aanwezig kan zijn en ik wil burgemeester
en wethouders en alle raadsleden hartelijk danken voor alle blijken van
medeleven. Speciaal de heer Bayens, die mij bij mijn thuiskomst het
leuke cadeautje van de raad thuis kwam brengen, ben ik erg dankbaar.
Nogmaals, mijn dank voor alle ondervonden sympathie en vriendschap.
Ik hoop, mijnheer de voorzitter, dat u mij deze woorden niet kwalijk
neemt, bij de rondvraag had het zo raar geklonken.
De VOORZITTER: Dat is helemaal in orde, mijnheer van Werkhooveni
De heer VAN WERKHOOVEN: Dan kom ik nu aan het onderwerp dat
aan de orde is. In de eerste plaats wil ik stellen dat onze fractie van
mening is dat het besluit van de gemeenteraad van Breda van 24 janu.-
ari 1967 om garant te blijven voor de betaling van rente en aflossing van
door Het Turfschip N.V. te sluiten geldleningen, een goed besluit is
geweest. Nu het Turfschip vaart blijkt de noodzaak ervan wel bewezen
en het gebouw biedt vele mogelijkheden die er in de tot nu toe in onze
stad bestaande gebouwen niet waren. De werkelijke bouwkosten zijn
alleszins aanvaardbaar gebleven, vrijwel binnen de gestelde limiet,
vooral gezien de grote kostenstijgingen in het algemeen. Wel hebben wij
kritiek op de kosten van inventaris en werktuigen en onze vraag is dan ook
of deze in de oorspronkelijke opzet wel voldoende deskundig zijn begroot.
Deze zeer grote overschrijding van de begroting zou nog te billijken zijn,
wanneer uit de verhoogde investeringen een lagere personeelsbezetting
zou zijn voortgekomen, met andere woorden wanneer die tot uitdrukking
zou zijn gekomen in een arbeidsbesparende methodiek. Helaas blijkt
uit de huidige personeelsbezetting dat hiervan geen sprake is. Men heeft
de destijds geraamde personeelsbezetting niet kunnen waarmaken; er kan
welhaast worden gesproken van een verdubbeling van het aantal vaste
personeelsleden. Voor dit aspect mag ik de bijzondere aandacht vragen
van directie en dagelijks bestuur.