28 AUGUSTUS 1970 686 reclame en de acquisitie betreft, waarover ook vragen zijn gesteld verder de representatiekosten en tenslotte uiteraard de grootste post, namelijk de salariskosten tot een bedrag van 241.935,17. Nu kan men natuurlijk achteraf --ik wilde wel dat men dat vooraf had gedaan, dat was voor ons gemakkelijker geweest -- vragen of de raming van die aanloopkosten in 1967 niet aan de lage kant is geweest. Ik geloof dat daarop maar één antwoord mogelijk is en dat isja, die raming is inderdaad laag geweest. De overschrijding van de aanloopkosten is niet het gevolg van uitgaven die niet noodzakelijk waren, dat waren allemaal uitgaven die eigenlijk in de aanvankelijke raming hadden moeten worden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd en dat heeft tot deze over schrijding geleid. Dat daarbij de salarispost een belangrijke rol speelt kan op zichzelf aanleiding geven tot andere veronderstellingen en opmer kingen. Ik wil daar in eerste aanleg alleen maar van zeggen dat men zich in 1967 misschien minder dan gedurende de ontwikkeling van de bouw be wust is geweest dat het om deze gang van zaken ook financieel goed te kunnen bewaken gewenst en nodig was dat er op een zo vroeg mogelijke termijn een instantie kwam die zich daar in het bijzonder mee belast. Dat heeft uiteraard geleid tot het aannemen van iemand en ik meen dat wij daarbij als raad van commissarissen toch wel een gelukkige opstelling hebben gekozen. Dit heeft namelijk tot gevolg gehad dat ik nu in staat ben te vertellen hoe het resultaat van de begrote exploitatie in de reali teit van het gebeuren van dit jaar zich tot en met 31 juli heeft voltrokken. Er wordt namelijk iedere maand een financieel overzicht gemaakt voor de raad van commissarissen, waarin tegenover de begroting die aan het begin van het jaar door de raad van commissarissen is goedgekeurd gesteld worden de werkelijke uitgaven die er tot op dat moment zijn geweest, zodat niet meer uitgaven mogelijk zijn dan die welke in de begroting door de raad van commissarissen zijn goedgekeurd, terwijl een eventuele overschrijding van die posten indien noodzakelijk ook vooraf de goed keuring van de raad van commissarissen behoeft. Vervolgens de hulpwerktuigen. In het preadvies is daarvoor opgenomen een bedrag van 283. 578,18. Daarop komt nog een bedrag van een ton dat is verwerkt in post d. en dat wij daar hebben laten staan, omdat het uiteindelijk wat de bewaking betreft onder de verantwoordelijkheid viel van de architect. Ook hiervan kan men zeggen -- en ik herhaal dat het prettig zou zijn geweest als men dat vooraf had gedaan -- dat het bedrag van de aanvankelijke raming te laag is geweest, die bedroeg namelijk 100. 000, --. Wanneer men dan ziet dat wij daarboven nog 283. 000, -- ruim hebben moeten uitgeven om het gebouw minimaal te kunnen laten functioneren voor het doel waarvoor het gebouwd is, dan geloof ik dat ook hier de enige conclusie kan zijn dat in de opstelling van 1967 ook ten aanzien van deze post hulpwerktuigen de raming al te sober is ge weest. Ik kan de raad wel verzekeren dat dit indertijd zeker niet de be doeling is geweest van het college van burgemeester en wethouders, want wij hebben toen getracht zoveel mogelijk de raad een reële voorstelling van zaken te geven, zelfs met de neiging het niet al te optimistisch voor te stellen. Een situatie als waarin wij ons vandaag bevinden wordt uiter aard door geen enkel college gezocht en als wij die hadden kunnen ver mijden hadden wij dat toen zeker al gedaan. Ook wij wisten echter op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 686